ECLI:NL:GHARL:2021:3671

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
21-001706-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling na gebrek aan bewijs van letsel en pijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling en had een taakstraf opgelegd gekregen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf en schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Tijdens de zitting op 1 april 2021 heeft het hof de verklaringen van de verdachte en de benadeelde partij, alsook getuigenverklaringen, in overweging genomen. De benadeelde partij had aangifte gedaan van mishandeling, waarbij hij stelde dat hij door de verdachte was geslagen, wat zou hebben geleid tot een afgebroken tand. Echter, het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat het letsel en de pijn daadwerkelijk door het handelen van de verdachte waren veroorzaakt.

Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de benadeelde partij en de getuigen niet overtuigend genoeg waren om te concluderen dat de verdachte schuldig was aan de mishandeling. De verdachte had bovendien bewijs overgelegd dat de benadeelde partij zelf had aangegeven niet veel pijn te voelen. Op basis van deze overwegingen heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling. Tevens is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001706-19
Uitspraak d.d.: 15 april 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 23 juni 2017 met parketnummer 18-037045-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 april 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis, bewezenverklaring van het tenlastegelegde en veroordeling ter zake van dit feit tot een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 920,50. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. S.A. Wensing, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij vonnis van 23 juni 2017 ter zake van mishandeling veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, en de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 920,50, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 november 2016 in de gemeente [gemeente] [benadeelde partij] heeft mishandeld door genoemde [benadeelde partij] te stompen en/of te slaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Om een als mishandeling ten laste gelegd feit wettig en overtuigend te kunnen bewijzen, dient uit de bewijsmiddelen te blijken dat het tenlastegelegde handelen van verdachte pijn en/of letsel bij de ander heeft veroorzaakt.
Op 29 november 2016 heeft [benadeelde partij] aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd op 26 november 2016 door verdachte. Hij heeft daarbij verklaard dat hij voelde dat hij tegen zijn kaak werd geslagen en dat er vervolgens een groot deel van een van zijn tanden uit zijn mond viel.
Met betrekking tot ‘letsel’:
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij aangever een klap heeft gegeven, maar dat hij geen letsel heeft waargenomen bij aangever.
In het dossier ligt een verslag van de behandelend tandarts van 26 november 2016. Uit dat verslag blijkt weliswaar dat er bij aangever een kies of tand is afgebroken, maar niet of dit letsel recent is ontstaan of mogelijk al langer bestond. Ook blijkt daaruit niet of het door de tandarts waargenomen letsel zou kunnen passen bij de tenlastegelegde handeling.
Op grond van het vorenstaande en bij gebreke van overig bewijsmateriaal dat de aangifte van verdachte op dit punt kan ondersteunen, acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat het letsel, een afgebroken tand, is veroorzaakt door het handelen van verdachte.
Ten aanzien van ‘pijn’:
Ter zitting van het hof heeft verdachte Facebookberichten van aangever aan verdachte op zijn gsm getoond, met de strekking dat verdachte de volgende keer harder moest slaan omdat aangever niet zoveel voelde. Ook uit de overige dossierstukken, zoals de verklaringen van getuigen [getuige1] en Leferink, kan niet blijken dat het handelen van verdachte pijn heeft veroorzaakt. Dit leidt ertoe dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat aangever pijn heeft gehad.
Nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het handelen van verdachte pijn en/of letsel heeft veroorzaakt, dient verdachte te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.375,73. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 920,50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in zijn vordering niet worden ontvangen.
Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten door verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. M. Aksu, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 15 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.