ECLI:NL:GHARL:2021:3640

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
21-003816-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens het telen van hennepplanten en hennepstekjes

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was veroordeeld voor het gezamenlijk aanwezig hebben en telen van 39 hennepplanten en 720 hennepstekjes. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van 27 juni 2018. Tijdens de zitting op 31 maart 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, heeft geëist. De verdachte en zijn raadsman, mr. J.M. Keizer, hebben hun verweer gevoerd, waarbij de raadsman betoogde dat de economische waarde van de hennepplanten en -stekken een rol moest spelen bij de strafoplegging.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 maart 2017 in een pand te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad en heeft geteeld, een hoeveelheid van 39 hennepplanten en 720 hennepstekjes. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is, aangezien er geen omstandigheden zijn gebleken die zijn strafbaarheid uitsluiten. De raadsman's argument dat er een verschil in waarde is tussen hennepplanten en hennepstekken werd door het hof verworpen, omdat hennepstekken de potentie hebben om uit te groeien tot volwassen planten.

De strafoplegging van 120 uren taakstraf werd door het hof als passend beschouwd, mede gezien de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Het hof heeft daarbij ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, waaruit bleek dat hij eerder onherroepelijk was veroordeeld voor andere delicten. Het hof heeft de artikelen 22c, 22d, 47, 56 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet toegepast, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003816-18
Uitspraak d.d.: 14 april 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 27 juni 2018 met parketnummer 18-088293-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.M. Keizer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 maart 2017 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van ongeveer 39, althans een aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of 720 hennepstekjes, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 maart 2017 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad
en
op 14 maart 2017 te [plaats] heeft geteeld
telkens in een pand aan de [adres] , een hoeveelheid van 39 hennepplanten en 720 hennepstekjes, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op de voortgezette handeling van:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – betoogd dat bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf gerekend moet worden met de aangetroffen negenendertig moederplanten en dat de aangetroffen zevenhonderdtwintig hennepstekken in dat verband buiten beschouwing gelaten moeten worden. Er bestaat immers een groot verschil tussen hennepstekken en volgroeide hennepplanten. Het gaat volgens de raadsman slechts om stekken, die per stek een netto opbrengst van ongeveer € 1,75 zouden opleveren. De totale opbrengst van de aangetroffen stekken zou daarom slechts ongeveer € 1.260,00 bedragen. Daar staat tegenover dat zevenhonderdtwintig volgroeide hennepplanten, die elk ongeveer dertig gram hennep zouden opleveren en samen dus goed zouden zijn voor ruim eenentwintig kilo hennep, een totale waarde zouden vertegenwoordigen van ongeveer € 88.000,00 euro.
Het hof volgt de raadsman niet in zijn stelling dat bij het bepalen van de straf rekening moet worden gehouden met de economische waarde van de planten zoals die ten tijde van de ontdekking bestond. Hennepstekken hebben immers de potentie in zich om uit te groeien tot volwassen hennepplanten, met de daarbij behorende opbrengst aan hennep per plant. De in de onderhavige kwekerij aangetroffen hennepstekken stonden daar niet in het kader van de kweek van sierplanten maar het doel van de aangetroffen stekken was – zo heeft de verdachte ter zitting verklaard – om uiteindelijk uit te groeien tot planten waarvan hennep kon worden geoogst. Het in artikel 3 Opiumwet neergelegde verbod en de daaraan in artikel 11 Opiumwet gekoppelde strafbaarstelling zien op de bescherming van de volksgezondheid. Tegen die achtergrond bestaat er geen basis om (bij de strafoplegging) verschil te maken tussen hennepstekken of hennepplanten. De wet kent dat onderscheid ook niet. In richtlijnen en oriëntatiepunten wordt om die reden ook geen onderscheid gemaakt tussen stekken of volgroeide planten. Het hof passeert daarom dit strafmaatverweer.
Verdachte heeft in de woning van zijn medeverdachte een hennepstekkenkwekerij in werking gehad, waar hij op 14 maart 2017 negenendertig moederplanten en zevenhonderdtwintig hennepstekken in had staan. Deze moederplanten en hennepstekken had hij samen met medeverdachte aanwezig. Hennep bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Daarbij komt dat de handel in hennep ook overigens de samenleving bezwaart door de criminaliteit die daardoor wordt gegenereerd of bestendigd. Het hof rekent het verdachte aan dat hij daaraan heeft bijgedragen. Het hof ziet verdachte als de initiatiefnemer en feitelijk uitvoerder van het aanwezig hebben en kweken van de stekken.
Het hof heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 maart 2021 waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor andersoortige delicten.
Het hof acht, gelet op het voorgaande, bezien in onderling verband en samenhang, oplegging van de door de politierechter opgelegde taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren een passende bestraffing. Het hof zal deze straf dan ook opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 47, 56 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 14 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.