ECLI:NL:GHARL:2021:3637

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
21-000033-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake het aanwezig hebben van hennep en de rechtmatigheid van verkregen bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1992, was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennep, het bezit van een ploertendoder, en het rijden zonder geldig rijbewijs. Het hof oordeelde dat de cautie niet voorafgaand aan de vordering tot uitlevering van de verdovende middelen gegeven hoefde te worden, omdat er geen verhoorsituatie was. De bekennende verklaring van de verdachte en het daaropvolgend bewijs werden als rechtmatig beschouwd. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat het bewijs onrechtmatig was verkregen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van dertig uren. Tevens werd de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van €540,- gelast. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor een deel van de tenlastelegging en vernietigde het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. De uitspraak is gedaan in het kader van de Opiumwet en de Wegenverkeerswet.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000033-20
Uitspraak d.d.: 14 april 2021
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 19 december 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-192118-19 en 18-176801-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-830306-16, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-192118-19 onder 1 en 2 en het in de zaak met parketnummer 18-176801-19 onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen ploertendoder, teruggave aan verdachte van het in beslag genomen geldbedrag van € 540,- en tenuitvoerlegging van de taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, de verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 31 mei 2018 onder parketnummer 18-830306-16. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. P. Scholte, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-192118-19 onder 3 tenlastegelegde, kan de verdachte daarin niet worden ontvangen. Het hof zal de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen en in zoverre opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover voor dit hoger beroep van belang - tenlastegelegd dat:

in de zaak met parketnummer 18-192118-19:1.hij op of omstreeks 9 augustus 2019 te [plaats1] , gemeente [gemeente] opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 46 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2.
hij op of omstreeks 9 augustus 2019, te [plaats1] , gemeente [gemeente] , een wapen van categorie I, onder 3, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;

in de zaak met parketnummer 18-176801-19:1.hij op of omstreeks 13 maart 2019 te [plaats2] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B en categorie AM, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [woonadres] en/of [adres1] en/of [adres2] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto, kenteken [kenteken] ), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;

2.
hij op of omstreeks 13 maart 2019 te [plaats2] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 10,02 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlasteleggingen voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bespreking gevoerd verweer in de zaak met parketnummer 18-192118-19 onder 1 tenlastegelegde
De raadsman heeft ter zitting van het hof betoogd dat verdachte van het in de zaak met parketnummer 18-192118-19 onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman het navolgende aangevoerd. Nadat verdachte de door hem bestuurde leaseauto had geparkeerd heeft verbalisant [verbalisant1] verdachte staande gehouden en van hem een geldig rijbewijs en de papieren van de leaseauto gevorderd. Daarbij heeft verbalisant [verbalisant1] uit die auto de geur van hennep geroken. Verbalisant [verbalisant1] heeft daarop de gegevens van verdachte nagetrokken in het politiesysteem. Daaruit bleek dat verdachte meerdere antecedenten had, onder meer op het gebied van de Opiumwet. Op dat moment is verdachte verdacht geworden van overtreding van de Opiumwet. Verbalisant [verbalisant1] had dan ook, toen hij daarna verdachte de vraag stelde of deze goederen bij zich had die verboden waren, welke vraag verdachte bevestigend beantwoordde, verdachte voorafgaande aan die vraag de cautie moeten geven, hetgeen niet is gebeurd. De bekennende verklaring van verdachte en het daaropvolgend beschikbaar gekomen bewijs is dan ook onrechtmatig verkregen, hetgeen tot bewijsuitsluiting dient te leiden. Het overige voorhanden zijnde bewijs is onvoldoende voor een bewezenverklaring.
Met betrekking tot dit verweer overweegt het hof als volgt.
Op het moment dat verbalisant [verbalisant1] uit de door verdachte bestuurde leaseauto de hem ambtshalve bekende geur van hennep ruikt, vermoedt hij dat er in die auto hennep aanwezig is. Verbalisant [verbalisant1] trekt verdachte na in het politiesysteem. Daaruit blijkt dat verdachte antecedenten heeft op het gebied van onder meer de Opiumwet. Verbalisant [verbalisant1] vraagt daarop of verdachte goederen bij zich heeft die verboden zijn, waarop verdachte verklaart dat hij wiet bij zich heeft, waarop verbalisant vervolgens de uitlevering van alle verdovende middelen die verdachte bij zich had heeft gevorderd. Verdachte pakt daarop een boterhamzak uit de middenconsole van de auto en verbalisant [verbalisant1] ziet dat zich daarin henneptoppen bevinden. De verbalisant heeft met de vordering tot uitlevering gebruik gemaakt van de bevoegdheid die is opgenomen in artikel 9, lid 3, van de Opiumwet. Een cautie behoeft aan een dergelijke vordering tot uitlevering niet vooraf te gaan, omdat het (nog) geen verhoorsituatie betreft [1] . De nadien door verdachte afgelegde bekennende verklaring en het daaropvolgend beschikbaar gekomen bewijs zijn dan ook niet onrechtmatig verkregen en kunnen derhalve voor het bewijs worden gebruikt. Het verweer wordt verworpen.
Bewijsoverweging in de zaak met parketnummer 18-176801-19 onder 1 en 2 tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat de door verdachte en zijn raadsman bepleite vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 18-176801-19 wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die van de lezing van verdachte afwijkende bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder is uit die bewijsmiddelen met voldoende mate van zekerheid vast komen te staan dat verdachte op 13 maart 2019 redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard (feit 1). Verdachte heeft bij de politie immers op 13 maart 2019 verklaard dat hij fout zat en wist dat hij geen voertuig mocht besturen omdat hij nog een cursus moest doen die hij niet had gedaan. Een en ander rijmt met de correspondentie die verdachte vlak daarvoor had ontvangen van het CBR, te weten een brief van 24 januari 2019 waarin het besluit tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs (nogmaals) aan hem was verzonden, de ontvangstbevestiging van het rijbewijs van verdachte daarop op 30 januari 2019, en de brief van het CBR van 6 februari 2019 met de oproep voor de cursus verantwoord rijgedrag, waarbij verdachte tevens is meegedeeld dat het rijbewijs ongeldig blijft als hij niet meewerkt aan de cursus.
Met betrekking tot feit 2 wijst het hof op het proces-verbaal van aanhouding d.d. 13 maart 2019, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant2] en [verbalisant3] . Daarin geeft verbalisant [verbalisant3] gedetailleerd en zonder enig voorbehoud weer wat hij heeft waargenomen tijdens de achtervolging van verdachte en het bruinkleurige zakje dat verdachte daarbij heeft laten vallen en dat vlak daarna op de betreffende plek door verbalisant [verbalisant3] is aangetroffen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-192118-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-176801-19 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

in de zaak met parketnummer 18-192118-19:1.hij op 9 augustus 2019 te [plaats1] , gemeente [gemeente] opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van 46 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;

2.
hij op 9 augustus 2019, te [plaats1] , gemeente [gemeente] , een wapen van categorie I,
onder 3, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.

in de zaak met parketnummer 18-176801-19):1.hij op 13 maart 2019 te [plaats2] terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B en categorie AM, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [woonadres] , als bestuurder een motorrijtuig (personenauto, kenteken [kenteken] ), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.

2.
hij op 13 maart 2019 te [plaats2] opzettelijk aanwezig heeft gehad 4,9 gram van een materiaal bevattende heroïne en 10,02 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-192118-19 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 18-192118-19 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in de zaak met parketnummer 18-176801-19 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met parketnummer 18-176801-19 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 13 maart 2019 een personenauto bestuurd, terwijl hij toen redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Aldus heeft verdachte een tegen hem genomen administratieve maatregel, die in het leven is geroepen om de verkeersveiligheid te bevorderen, genegeerd.
Verder heeft verdachte op 13 maart 2019 aanwezig gehad 4,9 gram heroïne en 10,02 gram cocaïne. Enkele maanden later, op 9 augustus 2019, heeft verdachte 46 gram hennep aanwezig gehad. Verdachte heeft door het plegen van deze feiten de handel in alsmede het gebruik van stoffen, die schadelijk zijn voor de volksgezondheid, bevorderd.
Ten slotte heeft verdachte op 9 augustus 2019 een ploertendoder, zijnde een verboden wapen, voorhanden gehad.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 maart 2021 blijkt dat verdachte vóór 13 maart 2019 meermalen ter zake van het plegen van strafbare feiten
(onherroepelijk) tot straffen is veroordeeld, onder meer tot een voorwaardelijke taakstraf ter zake van het plegen van een harddrugsfeit (de hierna te noemen tul-zaak). Bovendien blijkt uit dat uittreksel dat de in de zaak met parketnummer 18-176801-19 onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd tijdens de proeftijd verbonden aan de hiervoor vermelde voorwaardelijke veroordeling. Al deze straffen, inclusief voormelde voorwaardelijk opgelegde taakstraf, hebben verdachte er niet van weerhouden de bewezenverklaarde feiten te begaan. Verdachte lijkt het strafbare en kwalijke van zijn handelen niet in te zien en zich weinig aan te trekken van politie en justitie. Daarom acht het hof de oplegging van een taakstraf een gepasseerd station.
Op grond van het vorenstaande acht het hof - evenals de advocaat-generaal - de oplegging van een gevangenisstraf passend en geboden.
Het hof is van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden in onvoldoende mate rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter zitting zijn gebleken.
Alles afwegend en mede in aanmerking nemende de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting, is het hof van oordeel dat een passende bestraffing gevonden kan worden in het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan
2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Het hof legt verdachte een lange proeftijd op om hem er zodoende maximaal van te weerhouden dat hij opnieuw strafbare feiten zal begaan.
Voor een andere, mildere, strafmodaliteit komt, gelet op voormelde recidive en de hoeveelheid gepleegde hiervoor bewezenverklaarde feiten, verdachte niet in aanmerking. .
Het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf dient mede als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.

Onttrekking aan het verkeer

Het door het hof aan het verkeer te onttrekken wapen, als nader in het dictum omschreven, is daarvoor vatbaar. Immers met betrekking daartoe is het hiervoor in de zaak met parketnummer 18-192118-19 onder 2 bewezenverklaarde feit begaan en het is van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Teruggave

Het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten van het onder hem in beslag genomen nog niet terug gegeven geldbedrag van € 540,-, aangezien er geen gronden zijn voor een andere beslissing daaromtrent.

Vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 31 mei 2018 is verdachte onder parketnummer 18-830306-16 veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. Dit vonnis is op 15 juni 2018 onherroepelijk geworden en op diezelfde datum is de proeftijd ingegaan.
De officier van justitie vordert dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde voorwaardelijk opgelegde taakstraf, omdat verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een of meer strafbare feiten, zoals ten laste gelegd in de dagvaarding met parketnummer 18-176801-19.
Gebleken is dat verdachte de hiervoor in de zaak met parketnummer 18-176801-19 onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf. Voor verdachte moest duidelijk zijn dat hij zich moet houden aan een door de rechter gestelde voorwaarde ter voorkoming van tenuitvoerlegging van een opgelegde straf, terwijl geen redenen zijn gebleken om van tenuitvoerlegging af te zien.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 14h, 14i, 14j, 36b, 36c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-192118-19 onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-192118-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-176801-19 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-192118-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-176801-19 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een uitschuifbare wapenstok (ploertendoder).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van € 540,-.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 31 mei 2018, parketnummer 18-830306-16, te weten van:
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 14 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.zie hoge raad 10 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1928)