ECLI:NL:GHARL:2021:3636

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
21-003892-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake vuurwapenbezit en rechtmatigheid van bewijsverkrijging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 1 juni 2017 in [plaats1]. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, waarin hij was veroordeeld voor het bezit van een pistool en munitie van categorie III. Tijdens de zitting op 31 maart 2021 werd de rechtmatigheid van de aanhouding van de verdachte en het bewijs dat na de aanhouding was verkregen, ter discussie gesteld. De raadsman van de verdachte betoogde dat er geen redelijke verdenking bestond ten tijde van de aanhouding, waardoor het bewijs onrechtmatig zou zijn verkregen.

Het hof oordeelde echter dat er voldoende concrete en gedetailleerde informatie was die een redelijke verdenking rechtvaardigde. De aanhouding van de verdachte werd als rechtmatig beschouwd, en het hof verwierp het verweer van de raadsman. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan en legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering had doorgebracht. Het hof benadrukte dat het bezit van een vuurwapen met bijbehorende munitie onaanvaardbare risico's voor de samenleving met zich meebrengt, en dat de straf in overeenstemming was met de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit was begaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003892-18
Uitspraak d.d.: 14 april 2021
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 2 juli 2018 met parketnummer 18-720201-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling ter zake van het tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. L.A. Nooijen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 01 juni 2017 te [plaats1] , gemeente [gemeente] , een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Tanfoglio Gt28), en/of munitie van categorie III, te weten 5 patronen (Sellier & Bellot kogelpatronen), voorhanden heeft gehad.

Bespreking gevoerd verweer

De raadsman heeft ter zitting van het hof - zakelijk weergegeven - betoogd dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, nu ten aanzien van verdachte geen uit feiten of omstandigheden voortvloeiend redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestond ten tijde van de aanhouding van verdachte op 1 juni 2017. Volgens de raadsman is deze aanhouding onrechtmatig geweest en is het daaropvolgend beschikbaar gekomen bewijs onrechtmatig verkregen, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert. Dit dient volgens de raadsman te leiden, primair, tot bewijsuitsluiting van al het bewijs dat na de aanhouding van verdachte is verkregen (het aantreffen van het vuurwapen en de bekennende verklaring van verdachte) en subsidiair, tot matiging van een op te leggen straf.
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op donderdag 1 juni 2017, omstreeks 20.00 uur, krijgt verbalisant [verbalisant1] , inspecteur van politie Eenheid Noord-Nederland, in zijn functie van OPCO-Hulpofficier van Justitie een telefoontje van [naam1] , Teamleider TGO-Team 2, Politie Rotterdam. Deze deelt hem mee dat zijn TGO Team met een onderzoek bezig is en dat in dit onderzoek informatie naar voren is gekomen dat op donderdagavond 1 juni 2017 [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] , wonende [adres1] te [plaats2] , met een vuurwapen op pad zal gaan. Aangezien de naam [verdachte] verbalisant [verbalisant1] enigszins bekend voor komt laat verbalisant [verbalisant1] nader onderzoek doen. Van [naam2] , Antillianen Coördinator van het Team Leeuwarden, verneemt hij dat deze stellig de indruk heeft dat genoemde [verdachte] inderdaad in het bezit kan zijn van vuurwapens. Deze informatie had [naam2] enige tijd geleden ontvangen vanuit zijn netwerken, maar nog niet nader uitgewerkt of geanalyseerd. Even later verneemt verbalisant [verbalisant1] van genoemde [naam1] dat [verdachte] die avond op een locatie nabij [plaats2] aanwezig zal zijn. Het zou daarbij gaan om het bij verbalisant [verbalisant1] bekende [restaurant] bij de kruising [adres2] . Omstreeks 21:00 uur, krijgen de verbalisanten [verbalisant2] , [verbalisant3] en [verbalisant4] , allen hoofdagent van politie Eenheid Noord-Nederland, tevens lid van het Criminaliteit en Interventie Groep (CIG) Aanpak Woning Inbraak (AWL), van verbalisant [verbalisant1] het verzoek om naar genoemd [restaurant] te gaan om te checken of [verdachte] voornoemd daar inderdaad aanwezig is. Verbalisanten [verbalisant2] , [verbalisant3] en [verbalisant4] gaan daarop in burgerkleding naar het [restaurant] . Verbalisant [verbalisant2] gaat het [restaurant] binnen en ziet achter in de hoek van het restaurant [verdachte] aan een tafel zitten. Daarop wordt een noodhulpeenheid ter ondersteuning ingeschakeld. Collega’s [verbalisant5] en [verbalisant6] komen in een opvallend politievoertuig ter plaatse. Omstreeks 21:30 uur zien verbalisanten [verbalisant2] , [verbalisant3] en [verbalisant4] dat [verdachte] het [restaurant] uitloopt. Verbalisant [verbalisant2] geeft het signalement van [verdachte] door aan verbalisanten [verbalisant5] en [verbalisant6] die [verdachte] - verdachte - vervolgens aanhouden op verdenking van vuurwapenbezit. In de rechter broekzak van verdachte is een geladen vuurwapen aangetroffen.
Het hof is van oordeel dat gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat sprake was van concrete en gedetailleerde informatie, afkomstig uit een ander politieonderzoek en gedeeld door de bij dat onderzoek betrokken TGO Teamleider - en die voor wat betreft het aspect van het mogelijke bezit bij verdachte van (een) vuurwapen(s) eerst ook nog is geverifieerd binnen de lokale politiedienst - op grond waarvan ten aanzien van verdachte op dat moment zonder meer sprake was van een redelijke verdenking dat hij een vuurwapen voorhanden zou hebben. Direct ingrijpen op grond van de Wet wapens en munitie was voorts geboden gelet op het gevaarzettende karakter, in samenhang met de specifieke openbare plaats waar verdachte zich die avond zou bevinden. Derhalve is de aanhouding van verdachte op verdenking van overtreding van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het na de aanhouding verkregen bewijs, rechtmatig. Het - andersluidende -verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 01 juni 2017 te [plaats1] , gemeente [gemeente] , een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Tanfoglio Gt28), en munitie van categorie III, te weten 5 patronen (Sellier & Bellot kogelpatronen), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III(m.b.t. het wapen)

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

(m.b.t. de munitie).

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 1 juni 2017 een verboden vuurwapen van categorie III onder 1º met
5 bijbehorende patronen voorhanden gehad. Het bezit van een dergelijk wapen met bijbehorende munitie is verboden, omdat dat onaanvaardbare risico's voor de samenleving oplevert.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 maart 2021 blijkt dat verdachte vóór 1 juni 2017 meermalen ter zake van het plegen van - andersoortige - strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld. Voorts blijkt uit dat uittreksel dat op
7 maart 2017, derhalve kort vóór het plegen van het bewezenverklaarde feit, de tenuitvoerlegging is gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, die is omgezet in een taakstraf. Desondanks heeft een en ander verdachte er niet van kunnen weerhouden het hiervoor bewezen verklaarde feit te begaan.
Alles afwegende en mede in aanmerking nemende de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten straftoemeting, acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van
4 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, passend en geboden.
De omstandigheid, dat er bij verdachte volgens de raadsman sprake zou zijn van een gedragsverandering in positieve zin, dient naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak niet te leiden tot de oplegging van een andere, mildere, strafmodaliteit gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit en voormelde recidive.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 14 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.