In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 1 juni 2017 in [plaats1]. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, waarin hij was veroordeeld voor het bezit van een pistool en munitie van categorie III. Tijdens de zitting op 31 maart 2021 werd de rechtmatigheid van de aanhouding van de verdachte en het bewijs dat na de aanhouding was verkregen, ter discussie gesteld. De raadsman van de verdachte betoogde dat er geen redelijke verdenking bestond ten tijde van de aanhouding, waardoor het bewijs onrechtmatig zou zijn verkregen.
Het hof oordeelde echter dat er voldoende concrete en gedetailleerde informatie was die een redelijke verdenking rechtvaardigde. De aanhouding van de verdachte werd als rechtmatig beschouwd, en het hof verwierp het verweer van de raadsman. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan en legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering had doorgebracht. Het hof benadrukte dat het bezit van een vuurwapen met bijbehorende munitie onaanvaardbare risico's voor de samenleving met zich meebrengt, en dat de straf in overeenstemming was met de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit was begaan.