ECLI:NL:GHARL:2021:3507

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
21-000862-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren van cocaïne met oplegging van taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1981, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk vervoeren van cocaïne en had een taakstraf van 100 uren opgelegd gekregen, subsidiair 50 dagen hechtenis. In het hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, een taakstraf van 60 uren wordt gelast. Het hof heeft het vonnis van de eerste rechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 juni 2019 opzettelijk ongeveer 12,29 gram cocaïne heeft vervoerd, wat in strijd is met de Opiumwet. De verdachte is strafbaar verklaard en er is een taakstraf van 60 uren opgelegd, subsidiair 30 dagen hechtenis. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de zorg voor zijn vrouw en kinderen, maar oordeelt dat deze omstandigheden niet in de weg staan aan de oplegging van de taakstraf. De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf is eveneens behandeld, en het hof heeft besloten om in plaats daarvan een taakstraf op te leggen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000862-20
Uitspraak d.d.: 13 april 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 14 februari 2020 met parketnummer 18-232675-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak me parketnummer 18-830103-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de eerste rechter, behalve voor zover het betreft de beslissing ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf een taakstraf van 60 uren wordt gelast. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. G.W. van der Zee, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 14 februari 2020 ter zake van overtreding van artikel 2 van de Opiumwet (te weten: het opzettelijk vervoeren van cocaïne) veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Daarnaast is in plaats van de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, gelast en is voor het overige deel van de vordering de proeftijd verlengd met daaraan verbonden een bijzondere voorwaarde.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 juni 2019 te [plaats] opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 12,29 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 juni 2019 te [plaats] opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 12,29 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 24 juni 2019 schuldig gemaakt aan het vervoeren van ruim 12 gram cocaïne. Hij had de cocaïne gekocht om door te verkopen met als doel zijn inleg te verdubbelen. Cocaïne is een stof die schadelijk is voor de volksgezondheid en de gezondheid van de gebruiker in gevaar brengt.
Het hof houdt rekening met het verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 15 februari 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder ook dezelfde soort feiten. Bovendien liep verdachte in een proeftijd. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden om opnieuw een delict te plegen.
Verder neemt het hof in aanmerking de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die blijken uit de reclasseringsrapporten van 13 februari 2020 en 25 maart 2021, alsook de schriftelijk toelichting op dit rapport, het dossier en het verhandelde ter zitting. Hieruit volgt dat het leven van verdachte sinds 10 februari 2020 compleet op zijn kop staat. Verdachte draagt sindsdien de volledige zorg voor zijn vrouw, die als gevolg van een hersenbloeding verlamd is en 24 uur per dag zorg nodig heeft, en hun 8-jarige zoontje. De in februari 2020 geboren dochter van verdachte en zijn vrouw verblijft op het moment bij familie wegens de gezondheidstoestand van verdachtes vrouw. Verdachte en zijn vrouw zijn zeer terughoudend bij het accepteren van hulp in de verzorging of dagbesteding. De verdediging heeft bepleit dat het voor verdachte heel lastig is om een taakstraf uit te voeren en dat elk uur voor verdachte driedubbel gevoeld wordt. De reclassering acht verdachte wel in staat om een taakstraf uit te voeren en wijst daarbij op de verschillende mogelijkheden die er zijn op het gebied van opvang en begeleiding.
Alles afwegend acht het hof de oplegging van een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, passend en geboden. Het hof heeft er begrip voor dat de situatie van verdachte heel gecompliceerd is en dat hij het gevoel heeft dat hij er continue moet zijn voor zijn vrouw, maar is van oordeel dat deze situatie aan het opleggen van een taakstraf niet in de weg staat. De reclassering is zeer wel in staat om aan de uitvoering van de taakstraf een invulling te geven die past bij verdachtes beperkingen en mogelijkheden. Gelet op de ernst van het feit en het strafblad van verdachte kan niet worden volstaan met een andere, mildere straf.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Nederland van 21 september 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden in de strafzaak met parketnummer 18-830103-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van te melden duur gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 21 september 2017 met parketnummer 18-830103-17, te weten een gevangenisstraf van 12 maanden, een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 13 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.