ECLI:NL:GHARL:2021:3506

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
21-003069-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van xtc-pillen en overtreding van de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van zes xtc-pillen en het voorhanden hebben van een veerdrukpistool. Het hof heeft de veroordeling bevestigd, maar het vonnis van de politierechter vernietigd omdat het niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof oordeelde dat het veerdrukpistool geen speelgoed is volgens de Speelgoedrichtlijn, omdat het een sprekende gelijkenis vertoont met een echt vuurwapen, namelijk een Beretta model 92FS. De verdachte had het wapen bij zich uit angst voor inbrekers. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. De beslissing is genomen na afweging van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en zijn huidige situatie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003069-19
Uitspraak d.d.: 13 april 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 29 januari 2016 met parketnummer 16-241644-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 maart 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E. van Reydt, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 29 januari 2016 ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, kortgezegd: het opzettelijk aanwezig hebben van zextc-pillen en het voorhanden hebben van een veerdrukpistool, veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het vonnis op de voet van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering is aangetekend en daarom niet de in hoger beroep voorgeschreven vermeldingen bevat. Daarnaast is de tenlastelegging in hoger beroep gewijzigd en komt het hof tot een (deels) andere bewezenverklaring, alsook een andere strafoplegging. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 maart 2015 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 20 maart 2015 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukpistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen namelijk een pistool, merk Beretta, model 92FS , voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs van feit 2

Door de raadsman is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het bij verdachte aangetroffen wapen een categorie 1 wapen in de zin van artikel 2, eerste lid aanhef onder 7°, van de Wet wapens en munitie, betreft. Nu niet kan worden uitgesloten dat het gaat om een imitatiewapen dat onder de Speelgoedrichtlijn valt, kan niet worden aangenomen dat het gaat om een imitatiewapen als bedoeld in artikel 3 van de Regeling wapens en munitie. Dit dient te leiden tot vrijspraak.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Op 20 maart 2015 omstreeks 01.15 uur wordt verdachte aangehouden nadat hij zes xtc-pillen heeft gekocht. Bij zijn aanhouding zegt verdachte meteen dat hij een balletjespistool in zijn broeksband draagt. Hij draagt het balletjespistool bij zich omdat er bij hem is ingebroken en hij bang is om ‘die gasten’ tegen te komen. Het wapen wordt inbeslaggenomen.
Het wapen is nader onderzocht door verbalisant [verbalisant] , werkzaam bij het bureau Wapens en Munitie binnen de afdeling Forensische Opsporing van politie Midden-Nederland, die relateert dat het een voorwerp betreft in de vorm van een pistool, merk en model onbekend, kaliber 6 mm en voorzien van nummer [nummer] , bestemd om projectielen door een loop af te schieten. De werking van dit voorwerp berust op een natuurkundig proces, in dit geval veerdruk. Het veerdrukpistool is een voorwerp dat voor wat betreft vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoont met een echt bestaand vuurwapen, namelijk een pistool, merk Beretta, model 92FS , en is derhalve voor bedreiging en afdreiging geschikt. Het veerdrukpistool is voorzien van niet-functionele onderdelen, zoals de keep/korrel, trekker, beugelkrop, veiligheidspal, huls-uitwerpopening, sledevangpal, patroonmagazijnpal en de naar achteren te halen slede, die bedoeld zijn om het voorwerp juist op een vuurwapen te doen gelijken. De verbalisant concludeert dat gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie het voorwerp een wapen is in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie 1 onder 7°, van de Wet wapens en munitie.
Voor de beoordeling van het verweer van de raadsman zijn de volgende bepalingen van belang:
artikel 13, eerste lid, Wet wapens en munitie
Het is verboden een wapen van categorie I te vervaardigen, te transformeren, voor derden te herstellen, over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen, te vervoeren, te doen binnenkomen of te doen uitgaan.
artikel 2, eerste lid aanhef en onder 7° bij Categorie I, Wet wapens en munitie
Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën. Categorie I
(…)
7° andere door Onze Minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.
artikel 3, aanhef en onder a, Regeling wapens en munitie
Als voorwerpen van categorie I, onder 7°, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, worden aangewezen:
a. voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG.
artikel 2, eerste lid, Speelgoedrichtlijn
Deze richtlijn is van toepassing op producten die, al dan niet uitsluitend, ontworpen of bestemd zijn om door kinderen jonger dan 14 jaar bij het spelen te worden gebruikt (hierna "speelgoed" genoemd).
De in bijlage I vermelde producten worden niet als speelgoed in de zin van deze richtlijn beschouwd.
Bijlage I bij de Richtlijn:
Lijst van producten die, met name, niet als speelgoed in de zin van deze richtlijn worden beschouwd (als bedoeld in artikel 2, lid 1)
(…)
2. Producten voor verzamelaars, mits op het product of de verpakking ervan zichtbaar en leesbaar is aangegeven dat het bestemd is voor verzamelaars van 14 jaar en ouder. Voorbeelden van deze categorie zijn:
a. a) gedetailleerde en natuurgetrouwe schaalmodellen;
b) bouwpakketten van gedetailleerde schaalmodellen;
c) folkloristische poppen en sierpoppen en andere soortgelijke artikelen;
d) historische replica’s van speelgoed; en
e) imitaties van echte vuurwapens.
(…)
Het bij verdachte aangetroffen wapen vertoont naar het oordeel van het hof sprekende gelijkenis met een echt bestaand vuurwapen, namelijk een pistool, merk Beretta, model 92FS , zodat sprake is van een imitatie van een echt vuurwapen. Anders dan door de verdediging is betoogd, is het hof op grond van het voorgaande van oordeel dat het veerdrukpistool derhalve geen speelgoed is in de zin van de Speelgoedrichtlijn en niet valt onder de uitzonderingscategorie als bedoeld in artikel 3 Regeling wapens en munitie. Uit bijlage I (sub 2 aanhef en onder e) bij de Speelgoedrichtlijn blijkt immers dat indien het product een imitatie is van een echt vuurwapen, het product niet als speelgoed in de zin van de richtlijn wordt beschouwd.
Dit brengt mee dat het hof bewezen acht dat verdachte een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukpistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen namelijk een pistool, merk Beretta, model 92FS , voorhanden heeft gehad.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 20 maart 2015 te [plaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 20 maart 2015 te [plaats] , een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukpistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen namelijk een pistool, merk Beretta, model 92FS , voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 20 maart 2015 schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van zes xtc-pillen. Hij had de xtc-pillen gekocht voor eigen gebruik. De strafwaardigheid van overtredingen van de Opiumwet is in zijn algemeenheid gelegen in de ernstige bedreiging die het gebruik van drugs voor de volksgezondheid vormt en de met dit gebruik gepaard gaande criminaliteit.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie door op de hiervoor genoemde datum een balletjespistool dat een sprekende gelijkenis vertoonde met een echt vuurwapen voorhanden te hebben. Verboden wapenbezit brengt voor de maatschappij onaanvaardbare veiligheidsrisico’s met zich mee, onder meer vanwege het gevaar van escalatie van geweld. Daarom is een strafrechtelijke reactie passend.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 17 februari 2021 blijkt dat hij eenmaal eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een (andersoortig) strafbaar feit.
Het hof houdt in het voordeel van de verdachte rekening met zijn persoonlijke omstandigheden zoals die blijken uit het dossier, in het bijzonder het afloopbericht toezicht van [naam] van 13 oktober 2020 en het reclasseringsadvies van Fivoor van 25 maart 2019, en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Van belang is dat het afloopbericht bevestigt dat er hulp is opgestart, dat verdachte een ambulante behandeling heeft ondergaan en dat hij vrijwillig onder behandeling is gebleven bij [naam] . Verdachte heeft ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden ter zitting van het hof verklaard dat hij onder bewind staat en bezig is met het aflossen van zijn schulden. Hij heeft een baan als chauffeur en woont samen met zijn vriendin en hun kinderen. Verdachte is niet recent opnieuw met justitie in aanraking gekomen.
Alles afwegend, ook gelet op de ouderdom van de feiten, acht het hof oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 13 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.