ECLI:NL:GHARL:2021:3447

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
18/00891 en 18/00892
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van belastingaanslagen en heffingsrente

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank Noord-Nederland. De belanghebbende, aangeduid als [X] [Z], had beroep ingesteld tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2008 en 2010. De rechtbank had de beroepen niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding, waarbij de belanghebbende aanvoerde dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder psychische problemen en alcoholverslaving, niet in staat was om tijdig te reageren op de belastingaanslagen. Het Hof oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat de belanghebbende zelf verantwoordelijk was voor het bijhouden van zijn post en het doorgeven van zijn postadres aan de belastingdienst. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde de beroepen van de belanghebbende niet-ontvankelijk. De belanghebbende had niet overtuigend aangetoond dat hij de uitspraken op bezwaar niet had ontvangen, en de rechtbank had terecht geoordeeld dat de verzending van de uitspraken op bezwaar op de juiste wijze had plaatsgevonden. De uitspraak van het Hof is openbaar uitgesproken op 13 april 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers 18/00891 en 18/00892
uitspraakdatum: 13 april 2021
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 september 2018, in de zaken met nummers LEE 17/2005 en 17/2006, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het jaar 2008 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.928. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 2.519.
1.2
Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.421. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 76.
1.3
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur in één geschrift bij uitspraken op bezwaar de bestreden belastingaanslagen en beschikkingen gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 11 september 2018, verzonden op 21 september 2018, niet-ontvankelijk verklaard.
1.5
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.7
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2021 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede mr. [A] namens de Inspecteur.
1.8
Belanghebbende heeft met toestemming van de Inspecteur een pleitnota met bijlagen overgelegd en de pleitnota voorgedragen.
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Op 15 juli 2014 heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaarschrift tegen de hiervoor - onder 1.1 en 1.2 - vermelde navorderingsaanslagen ontvangen.
2.2
De Inspecteur heeft in het kader van de bezwaarprocedure op 14 november 2014 een brief van belanghebbende ontvangen waarin deze te kennen geeft dat het correspondentieadres gewijzigd dient te worden in: Postbus [000] , [B] . De Inspecteur heeft dit postadres in verband met een fout in de postcode aangepast in: Postbus [000] , [B-1] .
2.3
Uit de gegevens van het systeem Beheer van Relaties (BvR) blijkt dat voor belanghebbende in de periode tussen 20 januari 2015 en 17 juni 2015 het adres Postbus [000] , [B-1] als verplicht toezendadres is geregistreerd.
2.4
De Inspecteur heeft op 23 februari 2015 per aangetekende post de vooraankondigingen van de uitspraken op bezwaar voor de jaren 2008 en 2010 met dagtekening respectievelijk 20 en 22 februari 2015 verstuurd naar het hiervoor bedoelde verplichte toezendadres.
2.5
Belanghebbende heeft gedagtekend 18 juli 2015 een brief gestuurd aan de Inspecteur waarin hij in het kader van de bezwaren tegen de hiervoor – onder 1.1 en 1.2 – bedoelde navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente onder meer laat weten nog geen uitspraak op bezwaar te hebben ontvangen en te persisteren in zijn bezwaren. De Inspecteur heeft deze brief op 21 juli 2015 ontvangen.
2.6
De Rechtbank heeft de hiervoor – onder 2.5 – bedoelde brief als beroepschrift aangemerkt.
2.7
Het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank luidt onder meer als volgt (waarin met “eiser” belanghebbende wordt bedoeld en met “ verweerder” de Inspecteur):

Rechter:
Ik heb in ieder geval gezien dat postbus [000] als uw toezendadres staat vermeld van 20 januari 2015 en dat die is vervallen per 15 juni 2015.
Eiser:
Er zal vast veel post naar toe zijn gegaan, maar ik heb dat nooit opgehaald. Het moet dus retour zijn gegaan. Ik heb het niet opgehaald omdat ik niet altijd een auto ter beschikking had en ik had ook niet voldoende geld om daarheen te gaan.
Gemachtigde van verweerder:
Eiser heeft zelf die postbus geopend en ook zelf het verplichte toezendadres doorgegeven aan de belastingdienst. Dat moet een belanghebbende zelf doen, dat kan de belastingdienst niet doen. Uiteindelijk is het zo dat eiser verantwoordelijk is voor de juiste gegevens. Aan de hand van de gegevens die eiser doorgeeft wordt de post toegestuurd. Er zijn vooraankondigingen van de uitspraak op bezwaar en een uitspraak op bezwaar naar de postbus toegestuurd. Precies in die tijd was de postbus het verplichte toezendadres. Ik heb geen aantekening in mijn dossier dat de post terug is gekomen. Niet van de vooraankondigingen maar ook niet van de uitspraak op bezwaar. Ik vraag mij ook wel af of het wordt teruggestuurd. Het is de verantwoordelijkheid van eiser om zijn post bij te houden. De belastingdienst heeft de adressen gehanteerd zoals deze waren doorgegeven. De verantwoordelijkheid lag bij eiser.
Eiser:
Ik was toen niet bij machte om het te doen, ik ging drinken want ik had een groot probleem.
Rechter:
De inspecteur heeft nadere stukken gestuurd, die heeft u ook van de rechtbank ontvangen?
Eiser:
Dat klopt, die heb ik gehad.
Rechter:
Daar schrijft de inspecteur dat de vooraankondigingen aangetekend naar de postbus zijn verstuurd. Die zijn ook niet terug gekomen.
Eiser:
Ik heb ze niet ontvangen.
Rechter:
Op een gegeven moment heeft u ze toch gekregen.
Eiser:
Er zal wel wat zijn verzonden toen ik weer een inschrijfadres had.
Gemachtigde van verweerder:
Ik ben van mening dat de uitspraak op bezwaar naar het juiste adres is verstuurd. In de brief van 18 juli 2015 staat het nieuwe adres. Eiser is per 5 mei 2015 in [Z] gaan wonen.
Rechter:
In die periode van begin 2015, toen heeft u een moeilijke periode gehad.
Eiser:
Dat klopt, ik was aan de alcohol. Ik zag het niet meer zitten. Ik kreeg geen uitkering en mijn € 25.000 stond bij het OM. Ik wist ook niet dat er een beslag van de belastingdienst op de rekening bij het OM lag. Dus toen heb ik met de ontvanger in Groningen gebeld. Die heeft mij de helft overgemaakt. Wij hebben afgesproken dat die andere helft in afwachting is van deze zaken. Als het teruggedraaid wordt dan krijg ik het geld terug.
(…)
Rechter:
(…) U heeft het een periode moeilijk gehad en daarom heeft u dus uw zaken laten versloffen.
Eiser:
Ik wist ook niet dat ik moest reageren. Ik heb nergens meer op gelet vanwege de omstandigheden.
Gemachtigde van verweerder:
Ik vind het heel vervelend dat eiser in die omstandigheden terecht is gekomen. Dit laat echter onverlet dat hij verantwoordelijk was voor het afhandelen van zijn post. Uit jurisprudentie blijkt ook dat alleen in hele uitzonderlijke situaties sprake is van verschoonbaarheid. Hoe vervelend de situatie ook is.
Eiser:
Ik ben daar het niet mee eens. Ik vind dat de aanslagen onterecht zijn opgelegd en daar blijf ik ook bij. Ik wil het graag opgelost hebben met de belastingdienst zodat ik daarna gerust naar Duitsland kan vertrekken. Anders krijg ik ook geen AOW.
(…)
Rechter:
U stelt dus dat u geestelijk niet in orde was en dat u de brieven niet heeft gezien. U was aan lager wal geraakt.
(…)
Rechter:
Dit wordt een spannend verhaal voor u eiser. Wij hebben hier het feit dat u zelf heeft gezegd dat u een postbus heeft en dat daar de post naar toe moet. Vervolgens doet u er niets mee en laat u ook niks meer van u horen.
Eiser:
Ziekte kan je niet voorkomen. Als je psychisch in de war bent en aan de alcohol raakt. De huisarts kan hier wel een briefje over schrijven.
(…)
Rechter:
Heb ik het goed begrepen, dat u geen vastlegging heeft dat die vooraankondigingen zijn terug gestuurd? Dat betekend dan dus dat ze zijn afgehaald. Maar u heeft daarvan geen stukken? U heeft niet nagekeken of er een handtekening voor akkoord is gezet?
Gemachtigde van verweerder:
Ze zijn niet terug gekomen, ik heb niet gecontroleerd of er daadwerkelijk een handtekening is gezet.
Rechter:
Alleen de vooraankondigingen zijn aangetekend verzonden? Als die worden verzonden en ze komen niet meer terug dan moet eiser ze dus hebben gekregen. Anders komen ze namelijk terug. De uitspraak op bezwaar is zelf niet aangetekend verstuurd?
Gemachtigde van verweerder:
Nee, ik zal het zelf andersom hebben gedaan. Maar het is wel gebruikelijk dat uitspraken op bezwaar niet aangetekend worden verzonden.
Rechter:
Eiser ik moet u aangeven dat dit een probleem voor u wordt. Postbus [000] was ook al een bestaande postbus, want de stichting had deze postbus al sinds 2011. U heeft aangegeven bij de belastingdienst dat ze daar uw stukken naartoe moesten sturen en dat hebben ze ook gedaan. U heeft dit verplichte toezendadres in dezelfde periode doorgegeven aan de belastingdienst, ook in januari 2015. U heeft die postbus niet meer geleegd. U had daar zo uw redenen voor. Maar dat daardoor de termijnen zijn verlopen, komt voor uw rekening en risico.
Eiser:
Ik zag het niet meer zitten, het werd mij allemaal te veel.
Rechter:
Ik heb geen reden om te zeggen dat dit niet zo is. Maar u heeft ook gezegd dat uw advocaat u er op heeft gewezen dat er een uitspraak op bezwaar lag. Uit uw brief van 18 juli 2015 blijkt dit niet.
Eiser:
Hij heeft ook tegen mij gezegd dat ik het in de gaten moest houden en dat er wel eens iets kon komen.
Rechter:
Ik zie in uw verhaal geen reden voor verschoning. U blijft zelf verantwoordelijk voor het bijhouden van uw post, ook in de periode dat u de postbus had doorgegeven. De conclusie is dat u niet ontvankelijk bent in beroep en dat daarom de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld. Er is ook al een keer ambtshalve inhoudelijk naar de aanslagen gekeken. Het verzoek is afgewezen en u heeft daar geen bezwaar tegen gemaakt. Als u kunt bewijzen dat het allemaal anders is gegaan, kunt u nog een keer naar de belastingdienst gaan. Als u uw kansen wilt blijven benutten, naar het Hof wilt dan doe ik mondeling uitspraak. Daar kunt u dan tegen in hoger beroep. Binnen 14 dagen krijgt u de uitspraak dan op schrift en binnen zes weken kunt u dan hoger beroep instellen bij het Hof Arnhem-Leeuwarden.
Eiser:
Ik stop er niet mee, ik ga door tot het einde. (…)”.
2.8
De Rechtbank heeft de beroepen vervolgens niet-ontvankelijk verklaard wegens onverschoonbare termijnoverschrijding. Daarbij heeft de Rechtbank onder meer overwogen (waarbij met “eiser” belanghebbende en met “verweerder” de Inspecteur wordt bedoeld):

Tussen partijen is niet in geschil dat de uitspraak op bezwaar met dagtekening 7 april 2015 is verzonden aan het adres Postbus [000] , [Z] . (…) Ten aanzien van de eventuele verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft ter zitting gesteld dat de termijnoverschrijding niet aan hem kan worden toegerekend omdat hij begin 2015 aan lager wal was geraakt en hij daarom geen acht meer heeft geslagen op onder meer zijn post. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de door eiser aangevoerde reden geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser in de periode waarin hij volgens hem aan lager wal was geraakt, wel in staat is geweest om aan verweerder het hierboven vermelde postbusnummer door te geven. Dat eiser vervolgens door zijn persoonlijke omstandigheden geen acht heeft geslagen op zijn post komt naar het oordeel van de rechtbank voor zijn eigen rekening en risico. Daarnaast betrekt de rechtbank in haar oordeel dat verweerder de vooraankondigingen van de uitspraken op bezwaar aangetekend heeft verzonden en dat verweerder op zitting onweersproken heeft gesteld dat deze niet retour zijn gekomen. Bovendien heeft verweerder inmiddels ook de aanslagen ambtshalve beoordeeld en is het verzoek om ambtshalve vermindering bij voor bezwaar vatbare beschikking (2010) afgewezen. Belanghebbende heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.”.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Rechtbank de beroepen van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en, zo dat niet het geval is, of de bestreden navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de bestreden navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt de termijn voor het instellen van beroep aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is een beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.2
De Inspecteur stelt dat de uitspraken op bezwaar met dagtekening 7 april 2015 uiterlijk op die datum zijn verzonden naar het adres Postbus [000] , [Z] .
4.3
In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld de uitspraken op bezwaar niet tijdig te hebben ontvangen.
4.4
De Rechtbank heeft in eerste aanleg vastgesteld dat tussen partijen de verzending van de – naar blijkt uit de stukken van het geding in één geschrift vervatte – uitspraken op bezwaar van 7 april 2015 niet in geschil is. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat hij niet betwist dat de Inspecteur de uitspraken op bezwaar uiterlijk 7 april 2015 naar het hiervoor – onder 4.2 – bedoelde, door hem opgegeven, postadres heeft verzonden. Hij stelt deze evenwel niet te hebben ontvangen. Anders dan hij eerder bij de Rechtbank heeft verklaard (zie 2.7 hiervoor), heeft belanghebbende ter zitting van het Hof verklaard dat hij de hiervoor – onder 2.4 – bedoelde vooraankondigingen van de uitspraken op bezwaar wel tijdig heeft ontvangen. Voorts heeft belanghebbende verklaard dat hij ongeveer twee maanden na de verzending van zijn hiervoor – onder 2.5 – bedoelde brief van 18 juli 2015 alsnog een afschrift van de uitspraken op bezwaar in zijn postbus heeft aangetroffen. Anders dan hij ter zitting van de Rechtbank heeft verklaard, verklaarde belanghebbende ter zitting van het Hof dat hij niet door zijn advocaat op de hoogte is gebracht van het bestaan van de uitspraken op bezwaar, maar dat hij zelf zijn advocaat heeft gebeld naar aanleiding van een telefoongesprek met [C] van de Belastingdienst, die hem op of omstreeks 13 april 2015 erop heeft gewezen dat er inmiddels uitspraken op zijn bezwaar waren gedaan.
4.5
Nu belanghebbende niet betwist dat de uitspraken op bezwaar, die deel uitmaken van de gedingstukken, door de Inspecteur zijn verzonden aan het door belanghebbende – voor de desbetreffende periode – opgegeven postadres, staat die verzending vast, waaraan een weerlegbaar bewijsvermoeden van ontvangst wordt ontleend.
4.6
Naar vaste jurisprudentie, ligt het vervolgens op de weg van belanghebbende het bewijsvermoeden van ontvangst dat volgt uit de verzending van de bedoelde uitspraken op bezwaar te ontzenuwen. Belanghebbende is daarin, naar het oordeel van het Hof, niet geslaagd. De verklaringen die belanghebbende dienaangaande achtereenvolgens bij de Rechtbank en het Hof heeft afgelegd zijn niet eenduidig en innerlijk tegenstrijdig. Zo heeft belanghebbende bij de Rechtbank verklaard dat zijn advocaat hem erop heeft gewezen dat er een uitspraak op bezwaar lag, terwijl hij later bij het Hof heeft verklaard dat hij zelf contact met zijn advocaat heeft opgenomen. Bij de Rechtbank heeft hij voorts verklaard de uitspraken op bezwaar nooit te hebben ontvangen, terwijl belanghebbende bij het Hof heeft verklaard de uitspraken op bezwaar pas later te hebben ontvangen in zijn postbus, en wel in een periode dat hij inmiddels een ander postadres aan de Inspecteur had opgegeven. Ten aanzien van de vooraankondigingen van de uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende bij de Rechtbank verklaard deze niet te hebben ontvangen, terwijl hij later bij het Hof heeft verklaard deze wel (en tijdig) te hebben ontvangen. Belanghebbende heeft voorts ook nog verklaard dat hij zijn postbus in de betreffende periode helemaal niet heeft geleegd door zijn psychische toestand en zijn alcoholverslaving.
4.7
Het vorenoverwogene brengt het Hof tot de slotsom dat de hiervoor – onder 4.2 – bedoelde aan belanghebbende uiterlijk op 7 april 2015 verzonden uitspraken op bezwaar door of namens hem zijn ontvangen.
4.8
Naar het oordeel van het Hof, is daarmee sprake van een juiste wijze van bekendmaking. Nu niet in geschil is dat de Inspecteur de uitspraken op bezwaar uiterlijk 7 april 2015 door verzending bekend heeft gemaakt, is de laatste dag van de beroepstermijn 19 mei 2015.
4.9
In hoger beroep heeft belanghebbende voor het eerst een met de hand geschreven – als beroepschrift aan te merken – bezwaarschrift met dagtekening 13 april 2015 overgelegd, gericht tegen de hiervoor – onder 1.1 – bedoelde navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 2008, en gesteld dat hij deze brief op 13 april 2015 per gewone post naar de Inspecteur heeft verzonden. De Inspecteur heeft deze verzending gemotiveerd bestreden, mede gelet op de omstandigheid dat het bestaan van dit beweerdelijke beroepschrift pas in hoger beroep naar voren is gebracht. Het ligt dan op de weg van belanghebbende om de bedoelde verzending aannemelijk te maken. Daarin is belanghebbende niet geslaagd. Hij heeft volstaan met de blote bewering dat hij op 13 april 2015 in een restaurant het beroepschrift heeft opgesteld, daarvan een kopie heeft gemaakt en dat beroepschrift na frankering op de bus heeft gedaan. Voor de omstandigheid dat hij in eerste aanleg niet heeft gewezen op een eerder beroepschrift en voor de inconsistenties in zijn verklaringen omtrent de gang van zaken, heeft belanghebbende geen geloofwaardige verklaring gegeven. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het beweerdelijke beroepschrift van 13 april 2015 niet aan de Inspecteur is verzonden.
4.1
Gelet op het vorenoverwogene, heeft belanghebbende, zo blijkt uit de gedingstukken, voor het eerst op de uitspraken op bezwaar gereageerd bij brief van 18 juli 2015, gericht aan de Inspecteur, welke door de Inspecteur is ontvangen op 21 juli 2015. De Rechtbank heeft deze brief terecht als beroepschrift in aanmerking genomen. Vaststaat dat belanghebbende dit beroepschrift pas bij de Inspecteur heeft ingediend toen de beroepstermijn al was verlopen, zodat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
4.11
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft gesteld dat hij niet in verzuim was, omdat hij destijds leed aan psychische problemen en kampte met een alcoholverslaving. Naar het oordeel van het Hof, is niet komen vast te staan dat belanghebbende psychische problemen had die van dien aard waren dat belanghebbende niet in staat was – eventueel pro forma - een rechtsmiddel in te dienen. Voor het overige moeten de aangevoerde omstandigheden voor rekening van belanghebbende blijven. Het Hof merkt daarbij overigens nog op dat belanghebbende, blijkens de stukken van het geding, contact had met een advocaat die hem bijstond in de onderhavige procedure en voorts dat belanghebbende in de bedoelde periode wel heeft gecorrespondeerd met de Inspecteur. Het Hof acht daarom de termijnoverschrijding niet verschoonbaar.
4.12
Het Hof acht, gelet op het hiervoor overwogene, de beroepen niet-ontvankelijk.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2021.
De griffier is verhinderd deDe voorzitter,
uitspraak te ondertekenen
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.