ECLI:NL:GHARL:2021:3410

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
21-002055-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing naar rechtbank Midden-Nederland wegens schending van procesorde en onvoldoende waarborging aanwezigheidsrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 23 juni 2020. De raadsman van de verdachte voerde een preliminair verweer aan, stellende dat de wettelijke dagvaardingstermijn in eerste aanleg niet in acht was genomen. De dagvaarding was slechts een halve dag voor de terechtzitting in eerste aanleg betekend, wat volgens de raadsman leidde tot een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Het hof heeft het onderzoek op de terechtzitting van 10 februari 2021 en het proces-verbaal van de eerdere zitting in eerste aanleg bestudeerd. Het hof concludeerde dat de mogelijkheid voor de verdachte om zijn aanwezigheidsrecht uit te oefenen onvoldoende was gewaarborgd door de korte betekeningstermijn. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte verstek had verleend en dat de zaak teruggeworpen moest worden naar de rechtbank Midden-Nederland voor een nieuwe behandeling. Het hof vernietigde het vonnis en wees de zaak terug naar de rechtbank, zodat recht gedaan kan worden met inachtneming van de beginselen van een behoorlijke procesorde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002055-20
Uitspraak d.d.: 10 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzakenvan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 23 juni 2020 met parketnummer 16-183503-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Midden-Nederland. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, naar voren is gebracht.

Overwegingen

De raadsman heeft ter terechtzitting een preliminair verweer gevoerd inhoudende dat de wettelijke dagvaardingstermijn in eerste aanleg niet in acht is genomen, nu de dagvaarding een halve dag voor de terechtzitting in eerste aanleg is uitgereikt en verdachte heeft ontkend dat hij, door het zetten van een paraaf op de akte van uitreiking, afstand heeft gedaan van de wettelijke dagvaardingstermijn. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg niet blijkt dat de rechtbank vaststelt dat sprake is van een rechtsgeldige betekening omdat door verdachte afstand is gedaan van de wettelijke dagvaardingstermijn. De zaak is ten onrechte bij verstek afgedaan. Dit gebrek dient te leiden tot schorsing van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Midden-Nederland, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In het dossier bevindt zich een dagvaarding voor de terechtzitting van de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland op 9 juni 2020. Blijkens de akte van uitreiking heeft op 8 juni 2020 een betekening in persoon plaatsgevonden. Op de akte van uitreiking staat een stempel inhoudende dat afstand is gedaan van de wettelijke dagvaardingstermijn. Naast dit stempel is een paraaf gezet. Een toelichting hierbij van de uitreikende ambtenaar ontbreekt op de akte.
Van eerdere pogingen tot betekening van de dagvaarding is niet gebleken.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 23 juni 2020 (het hof begrijpt: de terechtzitting d.d. 9 juni 2020) is de verdachte niet verschenen en heeft de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting voortgezet nadat verstek tegen de niet verschenen verdachte was verleend.
Op grond van artikel van 265, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering moet tussen de dag waarop de dagvaarding is betekend en de dag van de terechtzitting een termijn van ten minste tien dagen verlopen. Volgens het tweede lid van voornoemd wetsartikel kan een verdachte toestemming geven tot verkorting van deze termijn door in de akte van uitreiking een verklaring daartoe te doen laten opnemen. Blijkens de akte van uitreiking in het strafdossier is bedoelde termijn van tien dagen in eerste aanleg niet in acht genomen. Verdachte heeft ter zitting van het hof ontkend afstand te hebben gedaan van de wettelijke dagvaardingstermijn in eerste aanleg. Daargelaten of door verdachte al dan niet afstand is gedaan van de wettelijke betekeningstermijn (zonder nader onderzoek is niet vast te stellen of verdachte daartoe een paraaf heeft geplaatst), is het hof van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden de mogelijkheid tot uitoefening van het aanwezigheidsrecht door de uiterst korte betekeningstermijn onvoldoende is gewaarborgd. Van de wettelijke betekeningstermijn en het aanwezigheidsrecht kan weliswaar afstand worden gedaan, maar gelet op de aard van de verdenking, de omvang van het strafdossier, alsmede gelet op het feit dat het onderzoek al geruime tijd was afgerond en kennelijk geen eerdere pogingen tot betekening zijn ondernomen, is het hof van oordeel dat niet is gehandeld in overeenstemming met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Van een reële mogelijkheid voor verdachte om zich voor te bereiden op de zitting, zich van rechtsbijstand te verzekeren en zijn verdediging voor te bereiden heeft in dit geval in beginsel geen sprake kunnen zijn. Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden kan in dit specifieke geval aan een paraaf, voor zover deze door verdachte is geplaatst, inhoudende dat afstand wordt gedaan van de wettelijke betekeningstermijn geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Het hof is van oordeel dat de rechtbank gelet op het voorgaande niet zonder meer had mogen aannemen dat verdachte afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en dat de rechtbank ten onrechte verstek heeft verleend en het onderzoek ter terechtzitting had dienen te schorsen. Het hof zal, gelet op het voorgaande, het vonnis vernietigen en de zaak terugwijzen naar de rechtbank Midden-Nederland, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Midden-Nederland, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. M.B. de Wit en mr. D.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 10 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. D.J. van Dijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.