ECLI:NL:GHARL:2021:3405

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
21-002302-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en beschadiging van eigendom door zoon tegen moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1997, is veroordeeld voor het medeplegen van mishandeling van zijn moeder en het opzettelijk beschadigen van een snorfiets die aan een ander toebehoorde. De mishandeling vond plaats op 30 maart 2020, waarbij de verdachte zijn moeder meermalen op het hoofd en lichaam heeft geslagen en haar tegen de benen heeft getrapt. Daarnaast heeft hij haar bij de armen vastgepakt en met kracht aan haar getrokken. De verdachte heeft ook de snorfiets van de benadeelde partij beschadigd door zijn fiets ertegenaan te gooien. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een verbod op drugsgebruik. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is afgewezen. De zaak benadrukt de ernst van geweld binnen de familie en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002302-20
Uitspraak d.d.: 9 april 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 1 juli 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-086526-20 en 16-097689-20, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-095810-19, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd tot een gevangenisstraf van zes weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van bijzondere voorwaarden, zijnde een meldplicht bij de Reclassering Nederland, een verbod op drugsgebruik en meewerken aan urineonderzoek om de naleving van dit verbod te controleren. Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [benadeelde partij1] vordert de advocaat-generaal gedeeltelijke toewijzing tot een bedrag van € 400,- materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] vordert de advocaat-generaal toewijzing daarvan zoals de politierechter dat heeft gedaan. Voorts vordert de advocaat-generaal afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. A.T. van Vulpen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte bij vonnis van 1 juli 2020 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden. De politierechter heeft de tenuitvoerlegging gelast van de in het vonnis van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland van 24 oktober 2019 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee weken. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij3] is niet-ontvankelijk verklaard. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] is gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 250,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdachte is veroordeeld in de proceskosten gemaakt door de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en in de nog te maken proceskosten door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Voor het overige is de vordering afgewezen. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] is gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 778,67 materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdachte is veroordeeld in de proceskosten gemaakt door de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en in de nog te maken proceskosten door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Voor het overige is de vordering afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 16-086526-20:
1.
hij op of omstreeks 30 maart 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, zijn moeder, [benadeelde partij3] , heeft mishandeld door haar meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het lichaam te slaan en/of meermalen, althans eenmaal, tegen de benen te trappen en/of bij de arm(en) vast te pakken en (vervolgens) (met kracht) aan haar te trekken en/of in het gezicht te spugen;
2.
hij op of omstreeks 30 maart 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een snorfiets (merk Sym Fiddle met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Zaak met parketnummer 16-097689-20 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 8 april 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , [benadeelde partij2] heeft mishandeld door twee, in elk geval eenmaal in zijn gezicht te stompen/slaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde met parketnummer 16-086526-20 en het onder 1 tenlastegelegd met parketnummer 16-097689-20.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde met parketnummer 16-086526-20 bepleit dat enkel het slaan tegen het gezicht en/of het lichaam bewezen kan worden verklaard. Van het trekken aan de haren is cliënt in eerste aanleg al vrijgesproken, maar de raadsvrouw meent ook dat het schoppen en spugen in het gezicht niet bewezen kan worden verklaard. De raadsvrouw verzoekt verdachte vrij te spreken van schoppen en spugen in het gezicht. Voor het overige refereert de raadsvrouw zich ten aanzien van de feiten aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van parketnummer 16-086526-20 onder 1
Het hof is van oordeel dat het door de raadsvrouw gevoerde verweer strekkende tot partiële vrijspraak van het “trekken aan de haren” en het “schoppen in het gezicht” niet is tenlastegelegd. Om die reden wordt het verweer verworpen.
Het hof is van oordeel dat onvoldoende bewijsmiddelen voorhanden zijn om te komen tot wettig en overtuigend bewijs dat verdachte aangeefster [benadeelde partij3] heeft gespuugd in het gezicht, waardoor verdachte partieel zal worden vrijgesproken van het bestanddeel: “spugen in het gezicht”. Voor het overige is het hof van oordeel dat het tenlastegelegde onder 1 met parketnummer 16-086526-20 wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof komt tot een bewezenverklaring op grond van de onderstaande bewijsmiddelen [1] :
Aangeefster [benadeelde partij3] deed aangifte van mishandeling gepleegd, door haar zoon [verdachte] , op 30 maart 2020 omstreeks 15:30 uur te [plaats] nabij de [adres1] en de [adres2] te [plaats] . Aangeefster heeft verklaard – zakelijk weergegeven- als volgt:
“ [verdachte] is mij al een paar dagen aan het appen en vroeg mij om sigaretten. (...) Toen ik hem ontmoette, zei ik [verdachte] dat ik niets voor hem had. [verdachte] zei toen dat hij niets meer wilde. Ik heb tegen hem gezegd dat ik hem niet mag zien van [naam1] . (...) Toen hij begreep dat hij niet bij mij mocht komen, riep hij ik heb je niet gemist. Ik wil sigaretten. Ik zei toen niets meer tegen hem. [verdachte] stapte vervolgens op de fiets en fietste een eindje. Ik zag dat hij kwaad was. Ik hoorde dat hij mij uit ging schelden.
Ik zag en voelde dat hij vervolgens naar mij toe kwam en in mijn richting spuugde. Ik voelde dat [verdachte] mij vastpakte en met kracht aan mij trok
.Ik raakte daardoor uit mijn evenwicht. Ik voelde dat hij hard met zijn handen aan mij trok. Ik voelde en zag dat hij aan mij trok
,waardoor mijn jas kapot ging en scheurde.
[verdachte] heeft mij ook mij ook meerdere keren geslagen. Ik voelde dat het pijn deed
.[verdachte] sloeg met zijn hand en met zijn vuisten, meerdere keren, op mijn hoofd en in mijn gezicht. Ik voelde dat [verdachte] hard en kennelijk met kracht sloeg tegen mijn gezicht, dit deed mij pijn
.(...)
Toen ik dat zei zag en hoorde ik dat [verdachte] weer kwaad werd en mij weer hard bij mijn jas vastpakte en mij sloeg op mijn hoofd. Ik heb pijn van de klappen die ik heb gekregen van mijn zoon [verdachte] , door klappen van [verdachte] kreeg ik een bloedneus. Ik heb hem geen toestemming gegeven mij te slaan, dit doe je niet bij je moeder.” [2]
Getuige [getuige1] heeft op 30 maart 2020 een verklaring afgelegd:
“Ik zag vervolgens dat er op het parkeerterrein (2 op tekening) ter hoogte van de [naam2] een man (het hof leest: verdachte) een vrouw (het hof leest: aangeefster) aan het slaan was. (...) Ik zag dat de man meerdere keren met zijn rechterhand, waarschijnlijk met zijn vuist, meerdere keren op het hoofd van de vrouw sloeg
.Ik zag dat de vrouw het slaan afweerde met haar rechterarm.(...) Toen we ter hoogte van de straat waren zag ik dat de man dezelfde vrouw, welke had geslagen, vast had aan haar arm. Ik zag dat de man en de vrouw halverwege in de straat stonden (zie 3 op tekening) . Ik zag dat de man zijn fiets met rechterhand vasthield. Ik hoorde dat hij tegen de vrouw schreeuwde, ik weet niet wat. Ik zag dat de vrouw aan het huilen was en schreeuwde, alsof ze pijn had. Ik zag dat de man de rechterarm van de vrouw vasthield met zijn linkerhand. Ik zag dat hij daarmee aan het schudden was en ik zag dat de vrouw met haar arm bewoog om los te komen.” [3]

Getuige [benadeelde partij1] heeft op 30 maart 2020 een verklaring afgelegd:"Ik wil bij deze getuigen van een mishandeling welke ik heb gezien. (...)Ik zag dat de jongen een vrouw aan het slaan was. Ik zag dat de jongen met beide handen en vuisten de vrouw sloeg. Ik hoorde de jongen ook schreeuwen. Ik weet niet wat de jongen geschreeuwd heeft naar deze vrouw. Ik zag dat de jongen de vrouw ook schopte. Ik zag dat dit meestal met zijn rechterbeen was. Ik zag de vrouw meerdere malen in elkaar duiken van angst en of pijn. Ik zag dat de jas van de vrouw aan de rechterkant helemaal kapot was. Ik zag dat er bloed bij de vrouw haar neus was.”

Getuige [getuige2] heeft op 30 maart een verklaring afgelegd:"Op maandag 30 maart 2020 omstreeks 15:10 uur stond ik voor de [naam2] gelegen aan de [adres3] te [plaats] . Ik stond ter hoogte van het zebrapad. Aan de overkant van de weg ligt een grote parkeerplaats genaamd de [adres1] .Op de [adres1] stond een man (het hof leest: verdachte) met een fiets. Ook stond er een mevrouw (het hof leest: aangeefster) bij. Ik zag dat deze twee personen ruzie hadden. Man was aan het schreeuwen en schelden richting de vrouw.Ik zag dat de man de vrouw met zijn vuisten sloeg. Op meerdere plekken op het lichaam. Ook zag ik dat de man de vrouw begon te trappen tegen haar benen. De vrouw bleef wel rechtovereind staan maar het ging wel hard. Ik zag dat de vrouw wel probeerde af te weren, maar er waren klappen wel raak. (...)In de [adres2] komt het weer tot slaan en schoppen. Ook grijpt de man richting de jas van de vrouw. Hierop scheurt heel de jas kapot. (...)De man blijft schreeuwen en loopt weer richting de vrouw en begint weer te slaan. Hierop komt de zoon van [naam3] van de scooter en die haalt de man en de vrouw uit elkaar.

Omstreeks 15:25 uur komen verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] ter plaatse. Zij verklaren – zakelijk weergegeven - als volgt:
(...) Ter plaatse zagen wij dat er een manspersoon (het hof leest: verdachte) een vrouw (het hof leest: aangeefster) wegduwde, welke daarbij bijna ten val kwam. Hierop plaatsten wij ons dienstvoertuig en liepen richting de man en de vrouw. Ik, [verbalisant2] , herkende de manspersoon als de mij ambtshalve bekende [verdachte] en sommeerde hem naar mij toe te komen. Ik zag dat hij hierop reageerde en in mijn richting kwam lopen.
Ik zag dat hij een boze blik had en hoorde dat hij tegen mij schreeuwde dat hij geslagen was. Daarbij zag ik dat hij met zijn handen zwaaide, kennelijk met het doel zijn woorden kracht bij te zetten. Daarbij hoorde ik dat hij zei dat het om zijn moeder ging, en zag dat er op de knokkels van zijn rechterhand bloed zat. (...)
Ik, [verbalisant1] , liep naar de vrouwspersoon en zag dat zij bloed in haar gezicht had wat uit haar mond/lip kwam. Ook zag ik dat ze erg overstuur was. Ik hoorde haar zeggen dat haar zoon helemaal gek was geworden door de drugs. Ik hoorde haar zeggen dat wij hem mee moesten nemen. Op mijn vraag of ze aangifte wilde doen antwoordde zij ja graag. Hij moet echt weg. Toen ik haar nogmaals vroeg om aangifte te doen tegen haar zoon antwoordde ze ja dat wil ik. Hij is helemaal gek geworden. Hij heeft mij geslagen. [6]
Ten aanzien van parketnummer 16-086526-20 onder 2
Het hof is van oordeel dat het tenlastegelegde onder 2 met parketnummer 16-086526-20 niet wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof komt tot een bewezenverklaring op grond van de onderstaande bewijsmiddelen [7] :
Aangeefster [benadeelde partij1] deed aangifte van vernieling van haar scooter, gepleegd op 30 maart 2020 omstreeks 15:15 uur te [plaats] . Aangeefster verklaart – zakelijk weergegeven- als volgt:
“Ik was op maandag 30 maart 2020 omstreeks 15:15 in de [adres2] te [plaats] (...). Ik zag dat een jongen (het hof leest: verdachte) zijn fiets op mijn scooter gooide waardoor ik schade aan de voorkant van mijn scooter heb gekregen. (...) Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
De aangever verstrekte over de vernieling de volgende aanvullende informatie:
(...)
Voertuig Snorfiets
Merk/type Sym Fiddle
(...)
Kenteken [kenteken] ” [8]
Getuige [getuige1] heeft op 30 maart 2020 een verklaring afgelegd:
“Ik zag dat mijn vriendin met haar scooter stopte ter hoogte van de man (het hof leest: verdachte) en de vrouw. Ik zag dat hij erg agressief keek en hoorde dat hij tegen mijn vriendin schreeuwde dat zij weg moest gaan. Ik zag vervolgens dat hij de vrouw losliet en dat hij vervolgens met beide handen het stuur van zijn fiets vastpakte. Ik zag dat hij de fiets met het voorwiel opeens in de richting van de scooter van mijn vriendin bewoog. Ik zag dat de fiets de scooter van mijn vriendin raakte en zag later dat er daardoor krassen op de plastic kappen en het spatbord waren ontstaan. Hij deed dit kennelijk met het doel aan te geven dat we weg moesten gaan.” [9]
Getuige/aangeefster [benadeelde partij1] heeft op 30 maart 2020 een verklaring afgelegd:
“Ik zei tegen de jongen dat hij normaal moest doen. Ik zag dat de jongen zijn fiets oppakte. Ik zag dat de jongen zijn fiets naar mij toegooide. Ik hoorde de jongen roepen dat ik een hoer was, moest oprotten, opdonderen. Er kwam een hele scheldpartij achteraan. Ik zag dat de fiets op mijn scooter terecht kwam. Ik zag dat mijn scooter schade had gekregen hierdoor. Hiervan doe ik nog een aparte aangifte.” [10]
Getuige [getuige2] heeft op 30 maart 2020 een verklaring afgelegd:
“Op dat moment komt [naam3] (het hof leest: aangeefster), met haar scooter en zoon achterop, aanrijden. Zij zet haar scooter dichtbij de mishandeling. Op dat moment wordt de man (het hof leest: verdachte) erg agressief tegen [naam3] . Hij rijdt ook met zijn fiets met opzet tegen haar scooter aan.” [11]
Ten aanzien van parketnummer 16-097689-20 (gevoegd)
Verdachte heeft het tenlastegelegde ter terechtzitting van de rechtbank Midden-Nederland van 1 juli 2020 bekend te hebben gepleegd en door of namens hem is geen vrijspraak bepleit. Daarom volstaat het hof, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van bewijsmiddelen. [12]
1. Een proces-verbaal ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 1 juli 2020, opgenomen op pagina 6, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte: “Ik heb [benadeelde partij2] twee keer op zijn gezicht geslagen.”
2. Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 9 april 2020, opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde partij2] .
3. Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 9 april 2020, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant3] en [verbalisant4] .

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-086526-20 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 16-097689-20 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 16-086526-20:
1.
hij op 30 maart 2020 te [plaats] , zijn moeder [benadeelde partij3] , heeft mishandeld door haar meermalen, op het hoofd en het gezicht en het lichaam te slaan en meermalen, tegen de benen te trappen en bij de armen vast te pakken en vervolgens met kracht aan haar te trekken.
2.
hij op 30 maart 2020 te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een snorfiets (merk Sym Fiddle met kenteken [kenteken] ), die geheel aan een ander, te weten aan [benadeelde partij1] toebehoorde, heeft, beschadigd.
Zaak met parketnummer 16-097689-20 (gevoegd):
1.
hij op 8 april 2020 te [plaats] , [benadeelde partij2] heeft mishandeld door tweemaal in zijn gezicht te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 16-086526-20 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn moeder.
Het in de zaak met parketnummer 16-086526-20 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het in de zaak met parketnummer 16-097689-20 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een gevangenisstraf van zes weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van bijzondere voorwaarden, zijnde een meldplicht bij de Reclassering Nederland, een verbod op drugsgebruik en meewerken aan urineonderzoek om de naleving van dit verbod te controleren. Vanwege een lopende zorgmachtiging is het onwenselijk om via de bijzondere voorwaarden een klinische opname te bevelen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat aan cliënt inmiddels, in een civiel kader, een zorgmachtiging is opgelegd welke is afgegeven op 27 januari 2021 en doorloopt tot 27 juli 2021. Er zijn verschillende vormen van verplichte zorg aan cliënt opgelegd. Cliënt is een aantal weken opgenomen geweest in de [naam4] . Daar is hij inmiddels weg en hij is nu met een begeleider van [naam5] bezig om een begeleide woonvorm te vinden. Cliënt moet van ver komen en er spelen problemen op diverse leefgebieden. Het is van belang dat met cliënt wordt gezocht naar oplossingen voor deze problemen. De verdediging betoogt primair dat de zorgmachtiging moet prevaleren en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onwenselijk is. Subsidiair betoogt de raadsvrouw een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zonder bijzondere voorwaarden, omdat dat de hulpverlening in het kader van de zorgmachtiging zal doorkruisen ofwel een taakstraf op te leggen.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 30 maart 2020 schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn moeder. Verdachte heeft aangeefster meermalen op het hoofd, op het gezicht en op het lichaam geslagen en meermalen tegen de benen getrapt en bij de armen vastgepakt en vervolgens met kracht aan aangeefster getrokken. De mishandeling vond plaats in het openbaar waar veel omstanders omheen stonden. Het feit heeft bij aangeefster gevoelens van onveiligheid teweeggebracht en zij heeft aangegeven extra aangegrepen te zijn omdat zij op deze manier is behandeld door haar eigen zoon. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster, nota bene zijn moeder.
Voorts heeft verdachte zich op 30 maart 2020 schuldig gemaakt aan beschadiging van een scooter. Dit gebrek aan respect voor de eigendommen van een ander heeft geleid tot schade en hinder.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 februari 2021 is gebleken dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten, waaronder een geweldsmisdrijf, en ook sinds onderhavig feit met justitie in aanraking geweest.
Het hof is van oordeel dat de feiten waarvoor verdachte veroordeeld wordt, met inachtneming van zijn strafblad, zonder meer een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd rechtvaardigen, zoals hierboven overwogen, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof houdt echter bij de afdoening van de zaak ook rekening met de over de persoon van verdachte uitgebrachte rapportage van de reclassering d.d. 25 juni 2020, de rapportage door Tactus Verslavingszorg d.d. 21 oktober 2020 en de op 27 januari 2021 ten aanzien van verdachte verleende zorgmachtiging, waarbinnen een op verdachte afgestemde uitgebreide behandeling op poten is gezet. Deze zorg is erop gericht het nadeel dat verdachte veroorzaakt onder invloed van de psychische stoornis waaraan hij lijdt, al dan niet veroorzaakt door drugsgebruik, af te wenden en de geestelijke gezondheid van verdachte te stabiliseren. De brede invulling van de aanpak van verdachte, waaronder de mogelijkheid verplicht medicatie toe te dienen en de behandeling van de psychische stoornis van verdachte intensief aan te pakken, maakt dat het hof van oordeel is dat op dit moment niet alleen verdachte, maar ook de samenleving zodanig profiteert deze behandeling dat het hof deze aanpak niet wil doorkruisen. Dit zou echter wel het geval zijn wanneer er een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou worden opgelegd.
Daarom zal het hof – gelijk aan de eis van de advocaat-generaal – een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken, met een proeftijd van twee jaren opleggen. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde acht het hof het passend en geboden dat aan de voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden worden verbonden, maar deze zullen in lijn met hetgeen hiervoor over de zorgmachtiging is overwogen en zoals door de advocaat-generaal voorgesteld, beperkt van aard zijn.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

Standpunt van het openbaar ministerie
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [benadeelde partij1] vordert de advocaat-generaal gedeeltelijke toewijzing tot een bedrag van € 400,- materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [benadeelde partij1] verzoekt de raadsvrouw primair de vordering niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair om de gevorderde schade sterk te matigen.
Oordeel van het hof
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 724,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 16-086526-20 onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof bepaalt dat de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen wordt gesteld.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.291,37. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 778,68. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 16-097689-20 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich primair op het standpunt dat de vordering tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen, nu de zorgmachtiging dient te prevaleren. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de proeftijd verlengt kan worden met één jaar, dan wel de opgelegde straf om te zetten in een taakstraf.
Oordeel van het hof
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Midden-Nederland van 24 oktober 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, parketnummer 16-095810-19. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-086526-20 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 16-097689-20 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 16-086526-20 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 16-097689-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich meldt binnen 3 (drie) werkdagen na het ingaan van de proeftijd telefonisch bij Reclassering Nederland te Lelystad op het telefoonnummer 088-8041102. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde verboden is gedurende de volledige proeftijd drugs te gebruiken en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-086526-20 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-086526-20 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-097689-20 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 778,67 (zevenhonderdachtenzeventig euro en zevenenzestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-097689-20 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 778,67 (zevenhonderdachtenzeventig euro en zevenenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 april 2020.

Vordering tenuitvoerlegging

Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Midden-Nederland van 2 april 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 24 oktober 2019, parketnummer 16-095810-19.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 9 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2020101489, gesloten en getekend op 6 april 2020 door [verbalisant5] , BOA domein generieke opsporing van de politie Eenheid Midden-Nederland.
2.Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 30 maart 2020, opgenomen op pagina 26 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde partij3] .
3.Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 30 maart 2020, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige1] .
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 30 maart 2020, opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [benadeelde partij1] .
5.Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 30 maart 2020, opgenomen op pagina 45 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige2] .
6.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 30 maart 2020, opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] .
7.In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2020101489, gesloten en getekend op 6 april 2020 door [verbalisant5] , BOA domein generieke opsporing van de politie Eenheid Midden-Nederland.
8.Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 30 maart 2020, opgenomen op pagina 30 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde partij1] .
9.Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 30 maart 2020, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige1] .
10.Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 30 maart 2020, opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [benadeelde partij1] .
11.Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 30 maart 2020, opgenomen op pagina 46 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige2] .
12.In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2020104738, gesloten en getekend op 30 april 2020 door [verbalisant6] , medewerker van de politie Eenheid Midden-Nederland.