ECLI:NL:GHARL:2021:3402

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
21-000581-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1947, werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het hof heeft het hoger beroep behandeld naar aanleiding van een zitting op 26 maart 2021. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis van de politierechter, die de verdachte eerder had veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk, en een gebiedsverbod. De verdachte had op 14 mei 2018 telefonisch gedreigd om iemand te vermoorden, wat leidde tot de aangifte van de bedreigde persoon, die tevens de curator van de verdachte was. Het hof oordeelde dat de bedreiging onder zodanige omstandigheden was gedaan dat bij de aangever redelijke vrees kon ontstaan voor zijn leven. Het hof verwierp het verweer van de verdediging, die vrijspraak bepleitte, en achtte de bedreiging wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, met aftrek van voorarrest, en de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf werd gelast. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was gezien de ernst van het feit en de recidive.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000581-19
Uitspraak d.d.: 9 april 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 25 januari 2019 met parketnummer 18-720190-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-135044-16, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter en tot veroordeling van verdachte ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd tot een gevangenisstraf van drie weken, met aftrek van voorarrest, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 18-135044-16 vordert de advocaat-generaal toewijzing. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.P. Snorn, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 25 januari 2019 veroordeeld ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, tot een gevangenisstraf van twee weken, met aftrek van voorarrest, waarvan één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van de maatregel ex. artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, zijnde een gebiedsverbod van één jaar bij het kantoorpand van [naam1] , gevestigd te [adres1] te [plaats2] of het adres waar het kantoor anders gevestigd is, bij overtreding van de maatregel, toepassing van vervangende hechtenis van drie dagen per keer. Daarnaast heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 18-135044-16.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 mei 2018 te [plaats1] en/of [plaats2] , gemeente [gemeente] , althans in de provincie Friesland, [naam1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (telefonisch) aan/tegen de meldkamer van de politie Noord-Nederland dreigend de woorden uit te spreken "Ik ben van plan om iemand te gaan vermoorden in [plaats2] , dat is [naam1] aan de [adres1] , dat is mijn curator", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde feit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat er weliswaar taalkundig sprake is van een bedreiging, maar dat [naam1] verdachte al langer kent en dat hij gezegd heeft dat hij zich niet bedreigd voelde, maar dat hij het vooral lastig vond. [naam1] heeft tevens verklaard dat verdachte wat hem betreft niet gestraft hoefde te worden. Gelet op de context stelt de raadsman dat niet de redelijke vrees zou kunnen zijn ontstaan bij aangever dat hij zijn leven zou verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt. [1]
Het hof stelt voorop dat van een bedreiging in strafrechtelijke zin naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad pas sprake is indien de bedreiging onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij de betrokkene de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zal worden gepleegd. Deze redelijke vrees is objectief van aard en kan dus niet enkel worden bepaald door de bij het slachtoffer veroorzaakte angstgevoelens.
Verdachte heeft op de terechtzitting van 2 april 2019 verklaard dat hij op 14 mei 2018 te [plaats1] de meldkamer heeft gebeld en de volgende woorden heeft uitgesproken: “Ik ben van plan om iemand te vermoorden in [plaats2] , dat is [naam1] aan de [adres1] , dat is mijn curator”. Dit was een belofte naar mijn curator [naam1] . [2]
Het hof is van oordeel dat de door verdachte gedane uitlating van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij door toedoen van verdachte het leven zou verliezen. Uit de aangifte blijkt voorts dat aangever zich ook daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld. [3] Uit het procesdossier blijkt dat verdachte de woorden opzettelijk via de meldkamer heeft gebezigd. [4] Dat aangever verdachte al langer kent ontneemt niet het bedreigende karakter daaraan. Het verweer van de raadsman strekkende tot vrijspraak wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 mei 2018 te [plaats1] [naam1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door (telefonisch) tegen de meldkamer van de politie Noord-Nederland dreigend de woorden uit te spreken "Ik ben van plan om iemand te gaan vermoorden in [plaats2] , dat is [naam1] aan de [adres1] , dat is mijn curator.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een gevangenisstraf van drie weken, met aftrek van voorarrest, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter zitting naar voren gebracht dat ten aanzien van verdachte een lange en ingewikkelde problematiek speelt. Verdachte is met meerdere instanties bezig om te proberen zijn leven op orde te krijgen. De hulp van de reclassering is telkens op niets uitgelopen. Verdachte voelt zich een slachtoffer. Als hij naar de gevangenis moet, zal het slechter met hem gaan.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging ten aanzien van zijn curator. Uit de aangifte volgt dat de gebezigde woorden van verdachte als bedreigend zijn ervaren. Aangever heeft het gevoel gehad dat verdachte de daad bij het woord zou voegen. Door aldus te handelen heeft verdachte sterke gevoelens van angst en onveiligheid bij aangever, notabene actief als curator ten behoeve van verdachte, en diens gezin teweeggebracht.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 februari 2021 blijkt dat verdachte meermalen eerder onherroepelijk is veroordeeld, onder meer voor soortgelijke feiten.
Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Echter, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder zij is begaan alsmede de aanhoudende recidive van verdachte, acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niettemin passend en geboden. Het hof is van oordeel dat opnieuw een voorwaardelijke straf geen zin meer heeft, nu verdachte vaker is veroordeeld en steeds is gerecidiveerd. Diverse pogingen van de reclassering om verdachte, middels oplegging van bijzondere voorwaarden, op het rechte pad te houden zijn gestrand. De reclassering heeft aangegeven dat zich alle inspanningen hebben getroost iets van het reclasseringstoezicht te maken maar dat het toezicht vanwege het gedrag van verdachte zodanig slecht verloopt dat zij er geen enkele verantwoordelijkheid meer voor willen en kunnen nemen. De Reclassering heeft voorts aangegeven dat er geen contra-indicaties bestaan ten aanzien van detentie en dat verdachte niet ongeschikt is voor detentie.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van één week, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van te Groningen van opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, parketnummer 18-135044-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van Groningen van, parketnummer 18-135044-16, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 9 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0100-2018123377, gesloten en getekend op 23 mei 2018 door [verbalisant1] , Brigadier van de politie Eenheid Noord-Nederland.
2.De verklaring verdachte ter terechtzitting van 2 april 2019, opgenomen op pagina .
3.Proces-verbaal van aangifte, [naam1] , d.d. 18 mei 2018, opgenomen op pagina 16 en verder van het dossier.
4.Proces-verbaal van bevindingen, verbalisant [verbalisant1] , d.d. 22 mei 2018, opgenomen op pagina 19, inhoudende de beschrijving van de geluidsopname van de meldkamer Noord-Nederland te Drachten.