ECLI:NL:GHARL:2021:3401

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
21-000333-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor rijden met ongeldig verklaard rijbewijs en verbeurdverklaring van een personenauto

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1947, was eerder veroordeeld voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs, een overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van 10 januari 2019. Tijdens de zitting op 26 maart 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis van de politierechter vroeg, evenals de verbeurdverklaring van de personenauto (Saab) die door de verdachte was bestuurd. De verdachte ontkende de auto te hebben bestuurd, maar het hof oordeelde dat de bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van verbalisanten, overtuigend waren. Het hof concludeerde dat de verdachte op 29 mei 2018 in [plaats1] als bestuurder van de Saab had gereden, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een gevangenisstraf van drie weken op, evenals de verbeurdverklaring van de Saab. Daarnaast werden verschillende vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere straffen toegewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000333-19
Uitspraak d.d.: 9 april 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 10 januari 2019 met parketnummer 96-107822-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 96-262896-16, 96-262471-16, 18-135044-16, 96-179505-16, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter. Ten aanzien van het beslag vordert de advocaat-generaal verbeurdverklaring van de personenauto (Saab). Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 96-262896-16, 96-262471-16, 18-135044-16, 96-179505-16 vordert de advocaat-generaal algehele toewijzing. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.P. Snorn, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 10 januari 2019 veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, te weten: rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs tot een gevangenisstraf van drie (3) weken onvoorwaardelijk. Daarnaast heeft de politierechter het inbeslaggenomen goed, te weten: 1 personenauto (Saab) verbeurdverklaard en de tenuitvoerlegging gelast van de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 96-262896-16, 96-262471-16, 18-135044-16, 96-179505-16.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 mei 2018 te [plaats1] , gemeente [gemeente] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B en BE, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [adres1] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de verbalisanten verdachte hebben zien rijden op 29 mei 2018 in [plaats1] als bestuurder van de personenauto. Verdachte zat alleen in de rode Saab. De advocaat-generaal acht bewezen dat verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, gelet op de stukken van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna te noemen: CBR).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde feit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft ontkend de auto te hebben bestuurd. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs op 29 mei 2018 ongeldig was verklaard, althans dat de wetenschap daaromtrent niet zonder meer voortvloeit uit de in het dossier bevindende stukken van het CBR en verdachtes justitiële documentatie.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Hiertoe wordt in het bijzonder het volgende overwogen.
De feiten
Op dinsdag 29 mei 2018, omstreeks 13:30 uur bevonden verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] zich op de [adres2] in [plaats1] in een onopvallend dienstvoertuig. Omstreeks 13:45 uur zagen verbalisanten een rode Saab voorzien van het kenteken [kenteken] aan komen rijden uit de richting van de [adres3] te [plaats1] . Het is verbalisanten ambtshalve bekend dat dit voertuig in eigendom is bij [naam1] uit [plaats2] en gebruikt wordt door verdachte uit [plaats1] . Verbalisanten zagen dat dit voertuig parkeerde op de [adres1] nabij de [naam2] . Zij zagen vervolgens dat 2
manspersonen met behulp van een hydraulische krik wielen onder de geparkeerde Rover
gingen zetten. De verbalisanten herkenden deze personen ambtshalve als zijnde verdachte en [naam1] . Vervolgens zagen zij, nadat verdachte en [naam1] de wielen onder het geparkeerde voertuig hadden gezet, dat verdachte in de rode Saab voorzien van kenteken [kenteken] stapte. Verbalisanten, zijn vanuit de [adres2] gereden naar de
[adres1] . Verbalisanten zagen dat verdachte bestuurder was van de rode Saab en dat het voertuig inmiddels gekeerd was. Zij zagen dat dit voertuig met de neus richting de [adres3]
stond. Dit was op de kruising [adres1] met de [adres2] . Zij
zagen dat alleen verdachte in dit voertuig zat. Verbalisanten zagen, dat verdachte op de
bestuurdersstoel zat. Verbalisanten zagen dat er verder geen personen in dit voertuig zaten.
Op het moment dat verbalisant [verbalisant1] , in de onopvallende dienstvoertuig voor de rode Saab parkeerde stapte de bestuurder, verdachte, uit dit voertuig. Verbalisant [verbalisant2]
hoorde dat verdachte zei:" Ik heb niet gereden hoor. De motor was niet
aan. Ik ben geen bestuurder geweest van een motorvoertuig." Hierop hebben verbalisanten aan verdachte medegedeeld dat zij hem wel degelijk hadden zien rijden. Verbalisanten hoorden dat verdachte zei:" Ik heb de auto alleen maar hierheen gereden zodat [naam1] de auto verder kan gaan rijden."
Verbalisanten zagen dat [naam1] bij de geparkeerde [naam2] stond. Verbalisant
[verbalisant2] vroeg aan [naam1] of hij wist dat verdachte niet in het bezit
is van een geldig rijbewijs. Verbalisant [verbalisant2] hoorde dat [naam1] zei: "Ja dat weet ik". Verbalisant [verbalisant2] vroeg [naam1] hierna waarom hij verdachte dan in zijn auto's laat rijden. Verbalisant [verbalisant2] hoorde dat [naam1] zei: "Het was alleen maar uit het parkeervak." [naam1] bevestigde dus dat verdachte wel daadwerkelijk gereden had. [1]
De conclusie
Het hof concludeert op grond van de ambtsedige waarnemingen van de verbalisanten dat het verdachte is geweest die als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) op 29 mei 2018 in [plaats1] heeft gereden. Of de motor daarbij draaide maakt voor dat oordeel niet uit en ook het verweer dat verdachte de auto niet heeft bestuurd wordt verworpen.
Vooropgesteld wordt dat uit de bewijsvoering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig op 29 mei 2018 "wist of redelijkerwijs moest weten" dat zijn rijbewijs B ongeldig was verklaard. In dat verband is van belang dat in de rechtspraak van de Hoge Raad meermalen is beslist dat uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief en als gewone brief naar de verdachte is verzonden en die brieven vervolgens niet als onbestelbaar retour zijn gekomen, niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte "wist of redelijkerwijs moest weten" dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Welke bijkomende of andere omstandigheden wel toereikend zijn, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Het rijbewijs van verdachte is bij besluit van 13 juli 2015 vanaf de zevende dag na dagtekening van dat besluit ongeldig verklaard omdat verdachte een onderzoek naar zijn lichamelijke geschiktheid van houders van een rijbewijs moest laten doen, waaraan verdachte niet heeft meegewerkt. [2] Daarbij is vermeld dat het rijbewijs al is ontvangen door het CBR.
Uit het verdachte betreffend uittreksel Justitiële documentatie van 12 februari 2021 blijkt dat verdachte vóór 29 mei 2018 al meerdere keren staande is gehouden vanwege het rijden zonder geldig rijbewijs ex. artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte is onder meer voor overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, gepleegd op 16 februari 2016 te [plaats3] , door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland op 18 mei 2016 veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf. Deze straf is in augustus en september 2016 volledig geëxecuteerd en het vonnis is onherroepelijk geworden op 2 juni 2016. Voorts is verdachte voor overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, gepleegd op 21 januari 2016 te [plaats1] en op 17 maart 2016 te [plaats3] , door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland op 21 april 2016 veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf. Deze straf is in juli en augustus 2016, derhalve ook voorafgaand aan het huidige feit, volledig geëxecuteerd en het vonnis is onherroepelijk geworden op 10 mei 2016. Voorafgaand aan het onderhavige feit is verdachte derhalve meerdere keren onherroepelijk veroordeeld voor hetzelfde feit en heeft verdachte de opgelegde gevangenisstraffen al uitgezeten.
Uit de bevraging in het politiesysteem blijkt dat [naam1] door de politie middels een brief d.d. 28 mei 2018 is medegedeeld dat hij verdachte niet in zijn auto's moet laten rijden, omdat het rijbewijs van verdachte ongeldig is verklaard. [3] Op 28 mei 2018 is de brief bij [naam1] in de brievenbus gedaan. Op 29 mei 2018 is er vanuit de politie telefonisch contact geweest met [naam1] . [naam1] had de brief gelezen en begrepen. [naam1] wist dat verdachte geen rijbewijs had en dat hij niet mocht rijden in zijn auto’s en heeft dat ook ten overstaan van de verbalisanten beaamd.
Verdachte heeft direct tegenover de verbalisanten bij zijn staande houding verklaard: “ik heb niet gereden, hoor” en dat hij gisteren met het CBR gebeld had over zijn rijbewijs”. [4] Uit voornoemde verklaring, waarbij verdachte onmiddellijk en op eigen initiatief begint over het besturen van de auto, leidt het hof af dat verdachte wist dat er iets niet klopte met zijn rijbewijs en dat dat de reden was waarom hij werd benaderd door de politie. Daarbij overweegt het hof dat het niet alleen bij de politie breed bekend was dat verdachte niet mocht rijden, maar ook bij [naam1] .
Op grond van bovengenoemd samenstel van omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, concludeert het hof dat verdachte op 29 mei 2018 ten minste redelijkerwijs moet hebben geweten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 mei 2018 te [plaats1] , gemeente [gemeente] terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor categorie van motorrijtuigen B ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de [adres1] , als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 29 mei 2018 op de openbare weg in een auto gereden, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs B ongeldig was verklaard. De verdachte heeft met zijn handelen een besluit van het CBR met betrekking tot zijn rijbevoegdheid genegeerd en heeft het gezag van dat besluit ondermijnd. De verdachte heeft daarnaast het belang van de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers, geschaad.
Uit het verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 februari 2021 volgt dat verdachte meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld wegens strafbare feiten, waaronder ook (andersoortige) overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof houdt hiermee ook rekening.
Uit de over verdachte bekende informatie komt het beeld naar voren van een man die zich weinig tot niets gelegen laat liggen aan regels en instanties en steeds weer recidiveert. Ook contact met de Reclassering heeft de veelvuldige recidive niet kunnen inperken. Verdachte toont problematisch gedrag en laat zich ondanks de vele inspanningen van de Reclassering en de inzet van het Veiligheidshuis niet corrigeren. Strafmodaliteiten gericht in de inzet van hulp zijn naar het oordeel van het hof een gepasseerd station evenals de oplegging van een taakstraf. Hierbij heeft het of ook acht geslagen op de informatie van de Reclassering dat verdachte ondanks zijn hoge leeftijd, niet detentieongeschikt is.
Het hof houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter zitting in hoger beroep zijn gebleken.
Alles afwegende acht het hof – evenals de advocaat-generaal – oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) weken, passend en geboden.

Beslag

Het in beslag genomen, nog niet teruggegeven, voorwerp, te weten één personenauto (merk Saab 9-3, kleur rood, kenteken [kenteken] ) is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het hof van oordeel is dat het in de zaak met parketnummer 18-135044-16 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van dit voorwerp. Dit voorwerp behoort verdachte niet toe. Het hof leidt echter uit de kennisgeving van inbeslagneming van het onderzoeksdossier met registratienummer PL0100-2018134185-6 (pagina’s 16 en 17) af dat de eigenaar ( [naam1] ) van de personenauto bekend was met het gebruik door verdachte in verband met het strafbare feit, dan wel dit gebruik redelijkerwijs had kunnen vermoeden. Het hof zal daarom de personenauto verbeurdverklaren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de relatief beperkte waarde van de personenauto.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Utrecht van 5 juli 2017 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 2 maanden, parketnummer 96-262896-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Utrecht van 5 juli 2017 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 2 maanden, parketnummer 96-262471-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 6 april 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, parketnummer 18-135044-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Utrecht van 5 juli 2017 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 4 maanden, parketnummer 96-179505-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Personenauto (een rode Saab) met het kenteken [kenteken] .
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 5 juli 2017, parketnummer 96-262896-16, te weten van:
ontzegging van de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 5 juli 2017, parketnummer 96-262471-16, te weten van:
ontzegging van de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 6 april 2017, parketnummer 18-135044-16, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 5 juli 2017, parketnummer 96-179505-16, te weten van:
ontzegging van de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 9 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 30 mei 2018, opgesteld door verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] , pagina 12 en verder (PL0130-2018134185-3).
2.Besluit rijbewijs ongeldig, [naam3] Teammanager Vorderingen, divisie Rijgeschiktheid, d.d. 13 juli 2015.
3.Mutatierapport (vertrouwelijk), brief [naam1] , opgesteld door verbalisant [verbalisant3] , d.d. 29 mei 2018 (PL0100-2018134188-1).
4.Proces-verbaal artikel 9 WVW, d.d. 29 mei 2018, verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] , inhoudende de verklaring van verdachte.