Op dinsdag 29 mei 2018, omstreeks 13:30 uur bevonden verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] zich op de [adres2] in [plaats1] in een onopvallend dienstvoertuig. Omstreeks 13:45 uur zagen verbalisanten een rode Saab voorzien van het kenteken [kenteken] aan komen rijden uit de richting van de [adres3] te [plaats1] . Het is verbalisanten ambtshalve bekend dat dit voertuig in eigendom is bij [naam1] uit [plaats2] en gebruikt wordt door verdachte uit [plaats1] . Verbalisanten zagen dat dit voertuig parkeerde op de [adres1] nabij de [naam2] . Zij zagen vervolgens dat 2
manspersonen met behulp van een hydraulische krik wielen onder de geparkeerde Rover
gingen zetten. De verbalisanten herkenden deze personen ambtshalve als zijnde verdachte en [naam1] . Vervolgens zagen zij, nadat verdachte en [naam1] de wielen onder het geparkeerde voertuig hadden gezet, dat verdachte in de rode Saab voorzien van kenteken [kenteken] stapte. Verbalisanten, zijn vanuit de [adres2] gereden naar de
[adres1] . Verbalisanten zagen dat verdachte bestuurder was van de rode Saab en dat het voertuig inmiddels gekeerd was. Zij zagen dat dit voertuig met de neus richting de [adres3]
stond. Dit was op de kruising [adres1] met de [adres2] . Zij
zagen dat alleen verdachte in dit voertuig zat. Verbalisanten zagen, dat verdachte op de
bestuurdersstoel zat. Verbalisanten zagen dat er verder geen personen in dit voertuig zaten.
Op het moment dat verbalisant [verbalisant1] , in de onopvallende dienstvoertuig voor de rode Saab parkeerde stapte de bestuurder, verdachte, uit dit voertuig. Verbalisant [verbalisant2]
hoorde dat verdachte zei:" Ik heb niet gereden hoor. De motor was niet
aan. Ik ben geen bestuurder geweest van een motorvoertuig." Hierop hebben verbalisanten aan verdachte medegedeeld dat zij hem wel degelijk hadden zien rijden. Verbalisanten hoorden dat verdachte zei:" Ik heb de auto alleen maar hierheen gereden zodat [naam1] de auto verder kan gaan rijden."
Verbalisanten zagen dat [naam1] bij de geparkeerde [naam2] stond. Verbalisant
[verbalisant2] vroeg aan [naam1] of hij wist dat verdachte niet in het bezit
is van een geldig rijbewijs. Verbalisant [verbalisant2] hoorde dat [naam1] zei: "Ja dat weet ik". Verbalisant [verbalisant2] vroeg [naam1] hierna waarom hij verdachte dan in zijn auto's laat rijden. Verbalisant [verbalisant2] hoorde dat [naam1] zei: "Het was alleen maar uit het parkeervak." [naam1] bevestigde dus dat verdachte wel daadwerkelijk gereden had.