Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen bij hun vader. De moeder, die in hoger beroep ging, was het niet eens met de eerdere beslissing van de kinderrechter van 26 oktober 2020, die de uithuisplaatsing had goedgekeurd. De moeder voerde aan dat de uithuisplaatsing niet in het belang van de kinderen was en dat er geen objectieve zorgen waren over haar opvoedingscapaciteiten. De vader en de gecertificeerde instelling (GI) verweerden de grieven van de moeder en stelden dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen.
Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de argumenten van beide partijen. De moeder en vader zijn beiden verschenen tijdens de mondelinge behandeling, waarbij ook vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen waren over de opvoedingssituatie bij de moeder, en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de kinderen. De moeder had niet voldoende zicht op haar eigen problematiek en de samenwerking met de hulpverlening was wisselend.
Uiteindelijk heeft het hof besloten de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarbij de uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader werd gehandhaafd. Het hof benadrukte dat er meer duidelijkheid moest komen over de hechtingsrelatie tussen de moeder en de kinderen, en dat de resterende termijn van de uithuisplaatsing moest worden benut om het onderzoek van de kinderen door Jeugd-GGZ af te wachten.