ECLI:NL:GHARL:2021:3376

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
200.288.952
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen bij de andere ouder met gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen bij hun vader. De moeder, die in hoger beroep ging, was het niet eens met de eerdere beslissing van de kinderrechter van 26 oktober 2020, die de uithuisplaatsing had goedgekeurd. De moeder voerde aan dat de uithuisplaatsing niet in het belang van de kinderen was en dat er geen objectieve zorgen waren over haar opvoedingscapaciteiten. De vader en de gecertificeerde instelling (GI) verweerden de grieven van de moeder en stelden dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen.

Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de argumenten van beide partijen. De moeder en vader zijn beiden verschenen tijdens de mondelinge behandeling, waarbij ook vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen waren over de opvoedingssituatie bij de moeder, en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de kinderen. De moeder had niet voldoende zicht op haar eigen problematiek en de samenwerking met de hulpverlening was wisselend.

Uiteindelijk heeft het hof besloten de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarbij de uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader werd gehandhaafd. Het hof benadrukte dat er meer duidelijkheid moest komen over de hechtingsrelatie tussen de moeder en de kinderen, en dat de resterende termijn van de uithuisplaatsing moest worden benut om het onderzoek van de kinderen door Jeugd-GGZ af te wachten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.288.952
(zaaknummer rechtbank Gelderland 377526)
beschikking van 8 april 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.N. Mulder te Nijkerk,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de GI,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M.P. Gerrits te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 9 oktober 2020 en 26 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 januari 2021;
- het verweerschrift van de vader met productie;
- het verweerschrift van de GI;
- een journaalbericht van mr. Mulder van 10 maart 2021 met producties;
- een journaalbericht van mr. Mulder van 17 maart 2021 met spreekaantekeningen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 maart 2021 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De vader is eveneens verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI zijn verschenen [B] en [C] . Namens de raad voor de kinderbescherming is niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2015 te [D] (verder: [de minderjarige1] ), en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2018 te [D] (verder: [de minderjarige2] ),
gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De vader heeft [de minderjarige1] erkend.
3.2
Bij beschikking van 22 augustus 2019 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [de minderjarige2] , bepaald dat de moeder en de vader gezamenlijk belast worden met het gezag over [de minderjarige2] , en het in december 2018 door de moeder en de vader ondertekende ouderschapsplan gewijzigd in die zin dat ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de kinderen bij de vader verblijven in de oneven weken van donderdag 14.30 uur tot zondag 18.00 uur en de helft van de schoolvakanties en feestdagen.
3.3
Bij beschikking van 30 april 2019 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 30 april 2020, welke termijn is verlengd bij beschikking van 20 april 2020 tot 30 april 2021.
3.4
Bij de beschikking van 9 oktober 2020 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de (gezaghebbende) vader verleend voor de duur van vier weken (tot 6 november 2020) en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.5
Bij de beschikking van 26 oktober 2020 (verder: de bestreden beschikking) heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de (gezaghebbende) vader tot uiterlijk 30 april 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
26 oktober 2020. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, naar het hof begrijpt, het verzoek alsnog af te wijzen.
4.2
De vader voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
De moeder kan zich niet verenigen met de uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader. De vader voert, volgens de moeder, samen met zijn familie, een strijd tegen haar, en krijgt zelfs de GI mee in zijn gevecht. Daardoor wordt de moeder niet geloofd en staat de GI niet meer objectief jegens haar. De toenemende spanningen bij de kinderen, waarvan volgens de rechtbank sprake zou zijn, worden door de moeder niet herkend. Bovendien ziet zij geen verandering bij de kinderen sinds ze bij de vader zijn. Zij betwist dat er sprake is geweest van meerdere incidenten die tot zorgen over de kinderen en haarzelf hebben geleid. Zo is bijvoorbeeld haar vertrek met [de minderjarige2] naar Duitsland volledig verkeerd uitgelegd. Sinds de kinderen bij de vader zijn geplaatst, worden zij vooral door opa en oma, bij wie de vader inwoont, opgevoed en verzorgd. Moeder wil overal aan meewerken maar kan geen inzage geven in onderzoek of behandeling als daarvan geen sprake is of de uitkomst daarvan voor haarzelf nog niet duidelijk is. De moeder wenst met de vader tot een gelijke verdeling van de zorgtaken over de kinderen te komen.
5.3
De GI voert aan dat er al voor de ondertoezichtstelling hulpverlening was gestart in het vrijwillige kader, maar dat dit niet van de grond kwam. Zo heeft de moeder Praktische Pedagogische Gezinsondersteuning van de hand gewezen en kwam voor- en vroegschoolse educatie voor [de minderjarige1] niet van de grond. Er zijn zorgen over de samenwerking tussen de moeder en hulpverlening en ook over de manier waarop de moeder daarover communiceert. Zo geeft de moeder geen toestemming aan de GI om contact te leggen met haar behandelaar bij [E] . Dit maakt dat er geen zicht was, en is, op de moeder, alhoewel de moeder inmiddels wel [F] toelaat. Omdat er sprake is van kindeigen problematiek, en er al langere tijd zorgen waren over de kinderen, is er onderzoek gestart voor beide kinderen bij Jeugd-GGZ, waarbij onder andere naar de hechting wordt gekeken. Dit onderzoek is nog niet afgerond, en het is niet in het belang van de kinderen wanneer hun verblijfplaats weer wordt veranderd terwijl de resultaten en mogelijke gevolgen van het onderzoek nog niet bekend zijn. Wel is de omgang tussen de moeder en de kinderen inmiddels uitgebreid, alhoewel de GI rondom die omgang nog wel onrust bij de moeder en de kinderen waarneemt.
5.4
Volgens de vader blijft de moeder de oorzaak voor alles buiten zichzelf leggen. Er is een lijst van incidenten opgesteld die meerdere pagina’s beslaat. De moeder bagatelliseert de zorgen om de kinderen. De GI heeft nog steeds geen zicht op het persoonlijke vlak bij moeder zelf, en daar zitten ook zorgen. De vader en de moeder communiceren vrijwel niet. De zorgsignalen over de kinderen kwamen via school en andere betrokken instanties. Sinds de kinderen bij de vader zijn lijkt [de minderjarige1] wat minder gespannen. Dit is ook op school waargenomen. Met [de minderjarige2] gaat het ook goed. Zij eet beter en maakt een groeispurt door. De onderzoeksresultaten van de Jeugd-GGZ moeten worden afgewacht. De vader woont bij zijn ouders, maar heeft daar voor zichzelf en de kinderen zelfstandige woonruimte. De vader heeft bij de rechtbank een verzoek ingediend tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen.
5.5
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de moeder op dit moment niet in staat is de kinderen een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van, en veiligheid in, hun dagelijkse verzorging en opvoeding is gewaarborgd, zodat een uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de opvoeding en verzorging van de kinderen en het lopende GGZ-onderzoek.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verlenging van de ondertoezichtstelling niet in geschil is. Dat sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen op grond waarvan een ondertoezichtstelling noodzakelijk is, staat daarmee vast. Daarnaast overweegt het hof dat er, voorafgaand aan de uithuisplaatsing, ernstige zorgen waren ten aanzien van de situatie bij de moeder. Er was onvoldoende zicht op de moeder en zij was wisselend in de samenwerking met de hulpverlening. Ter mondelinge behandeling is gebleken dat sprake is van een positieve ontwikkeling bij de moeder in die zin dat de omgangsregeling tussen haar en de kinderen inmiddels is uitgebreid en onbegeleid plaatsvindt, bij de moeder thuis.
Verder heeft Jeugd-GGZ onderzoek gedaan naar zowel de gehechtheidsrelatie tussen de moeder en de kinderen als de ontwikkeling van [de minderjarige1] . Dit onderzoek bevindt zich in de afrondende fase en moet nog worden besproken met de ouders. Daarnaast is er, gelet op de zorgen ten aanzien van de moeder, nog steeds onvoldoende zicht op de moeder. De moeder heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat zij in december 2021 is onderzocht door [E] en dat daaruit geen diagnose is gekomen. De moeder stelt dat zij de resultaten van het onderzoek nog niet heeft kunnen inzien, ondanks herhaald verzoek daartoe aan haar behandelaar, en dat zij nog niet weet of en zo ja welke behandeling er eventueel zal volgen.
Hoewel bij de moeder sprake is van een positieve ontwikkeling, is het hof van oordeel dat het te vroeg is om de uithuisplaatsing te beëindigen. Gelet op de zorgen ten aanzien van zowel de moeder als de kinderen is het noodzakelijk dat er meer duidelijkheid komt over de gehechtheidsrelatie tussen de moeder en de kinderen en over de problematiek van de moeder. De resterende termijn van de uithuisplaatsing (die op 30 april 2021 afloopt) dient te worden benut om de uitslag van het onderzoek van de kinderen door Jeugd-GGZ af te wachten en met de moeder en de vader te bespreken, en om meer inzicht te krijgen in de persoonlijke hulpverlening van de moeder bij [E] .
5.6
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 oktober 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os- ten Have, R.A. Eskes en
D.J.I. Kroezen, bijgestaan door de griffier, en is op 8 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.