Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002088-20
Uitspraak d.d.: 7 april 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzakenvan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 25 juni 2020 met parketnummer 18-294244-19 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
thans uit andere hoofde gedetineerd in de P.I. Zaanstad te Westzaan.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling ter zake van de onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 77 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D.C. Vlielander, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep gericht is tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 tenlastegelegde, kan de verdachte daarin niet worden ontvangen, nu daartegen op grond van het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep mogelijk is. Het hof zal de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 25 juni 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring van de onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde feiten en de opgelegde straf op juiste wijze heeft beslist. Het hof zal het vonnis dan ook bevestigen, met dien verstande dat het hof de bewijsoverweging die de rechtbank heeft gehanteerd ter zake de onder 1 en 4 tenlastegelegde feiten zal vervangen door de onderstaande bewijsoverweging. Verder komt het hof tot een andere strafoverweging dan de rechtbank, zodat het vonnis in zoverre zal worden vernietigd.
Overwegingen met betrekking tot bewijs
Feit 1 - Diefstal met bedreiging van geweld - Slijterij [naam1]
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepleit tot - zakelijk weergegeven - partiële vrijspraak ten aanzien van het dreigen met geweld van het onder 1 tenlastegelegde feit, nu verdachte de diefstal heeft bekend maar stelt niets tegen aangeefster te hebben gezegd en het dreigen met geweld ook niet uit de camerabeelden blijkt.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op 17 oktober 2019 heeft [benadeelde partij1] aangifte gedaan van diefstal met bedreiging met geweld. Zij heeft onder meer verklaard dat er op 17 oktober 2019 een man de Slijterij [naam1] te [plaats] binnen komt lopen. De man pakt eerst een fles whisky uit het schap en doet deze vervolgens in zijn tas. Als aangeefster vervolgens naar de man toe loopt en hem vraagt de fles terug te zetten en de winkel te verlaten, pakt de man nog een fles whisky uit het schap en stopt deze ook in zijn tas. Terwijl de man de tweede fles in zijn tas stopt en richting de uitgang loopt, roept hij tegen aangeefster dat hij haar nek zal breken.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 november 2019 is op camerabeelden te zien dat verdachte zich op 17 oktober 2019 in de slijterij bevindt en een fles in zijn tas stopt. Een medewerkster loopt naar verdachte toe en spreekt hem kennelijk aan. Op de camerabeelden is vervolgens te zien dat verdachte nog een fles uit het schap pakt en deze ook in zijn tas stopt. De medewerkster zegt dan kennelijk nog iets tegen verdachte, waarop verdachte met zijn bovenlichaam en hoofd een beweging richting het hoofd van de medewerkster maakt.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman. De verklaring die aangeefster heeft afgelegd omtrent het dreigen met geweld door verdachte wordt naar het oordeel van het hof in voldoende mate ondersteund door de beschrijving van de camerabeelden, gelet op de beschrijving van een ‘kennelijke confrontatie’ tussen de verdachte en aangeefster nadat verdachte de tweede fles uit het schap had gepakt en in zijn tas had gestopt en de waargenomen beweging die verdachte met zijn bovenlichaam en hoofd richting het hoofd van aangeefster maakte kort nadat hij door aangeefster werd aangesproken op het wegnemen van twee flessen whisky. De onder 1 tenlastegelegde diefstal met dreiging van geweld kan daarmee naar het oordeel van het hof bewezen worden verklaard.
Feit 4 - Diefstal met geweld - [naam2]
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair bepleit tot - zakelijk weergegeven - partiële vrijspraak ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde duwen, nu verdachte de diefstal heeft bekend, maar ter terechtzitting in hoger beroep heeft ontkend de medewerkster van de [naam2] te hebben geduwd. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op 19 oktober 2019 heeft aangeefster [benadeelde partij2] aangifte gedaan van diefstal met geweld. Zij heeft onder meer verklaard dat zij op 19 oktober 2019 in de [naam2] te [plaats] via het camerasysteem ziet dat een man een aantal pakken zalm, twee flessen Safari, een fles Passoa en een zak chips in zijn tas stopt, die in een winkelmandje ligt. De man pakt vervolgens zijn tas en passeert de kassa’s zonder de goederen ter betaling aan te bieden. Wanneer de man richting de uitgang loopt, spreekt aangeefster de man aan. Als zij tegen de man zegt: ‘Geef mijn goederen terug’, doet hij dit niet en geeft hij vervolgens met kracht een duw tegen de schouder van aangeefster, die ten gevolge daarvan uit balans raakt. De man verlaat daarop de winkel.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 november 2019 is op de camerabeelden van de [naam2] te [plaats] te zien dat een man op 19 oktober 2019 de winkel betreedt, hij een winkelmandje pakt en daar een tas in legt. De man pakt vervolgens vier producten uit een koelschap, drie flessen uit een drankschap en een zak chips, en legt al deze producten in zijn tas in het winkelmandje. Dan pakt de man de tas met de producten uit het winkelmandje en loopt hij de kassa’s voorbij zonder de producten ter betaling aan te bieden. De man loopt vervolgens richting de uitgang van de winkel. Blijkens de beschrijving van de camerabeelden probeert een medewerker van de [naam2] de man tegen te houden en zijn tas te pakken. De man geeft de medewerker, zichtbaar met kracht, met zijn linkerhand een duw ter hoogte van de borst van de medewerker. Laatstgenoemde moet door deze duw naar achteren stappen. De man verlaat daarop de winkel.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de verklaring van aangeefster en de beschrijving van de camerabeelden in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 november 2019, de onder 4 tenlastegelegde diefstal met geweld wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en verwerpt daarmee het verweer van de raadsman.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft tot drie maal toe goederen gestolen uit verschillende winkels. Door aldus te handelen heeft verdachte er blijk van gegeven de eigendomsrechten van anderen niet te respecteren. Verdachte heeft bij één van die winkeldiefstallen, waarbij hij twee flessen drank van aanzienlijke waarde stal, jegens een medewerkster gedreigd om geweld te gebruiken toen hij werd betrapt. Bij een andere winkeldiefstal heeft verdachte daadwerkelijk geweld gebruikt jegens een medewerkster, door haar een duw te geven. Verdachte heeft voor de desbetreffende medewerkers intimiderende situaties geschapen, waarbij hij er niet voor terugdeinsde hun lichamelijke integriteit te schenden, dan wel dreigde deze te schenden.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 12 februari 2021 - eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van diefstal met geweld. Zo is verdachte in november 2019 een gevangenisstraf opgelegd wegens een poging tot diefstal.
Blijkens de reclasseringsrapportage die in het kader van een detentie & re-integratieplan op 22 oktober 2020 is opgesteld, blijkt op geen van de door de reclassering onderzochte leefgebieden sprake te zijn van stabiliteit. Zo beschikt verdachte al langere tijd niet over eigen huisvesting en is verdachte daarnaast door het NIFP in 2011 gediagnosticeerd met persoonlijkheidsproblematiek in de vorm van een antisociale persoonlijkheid. Tevens is hij in dat onderzoek aangeduid als een man met een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid. Verder blijkt uit de rapportage dat ambulante hulp in combinatie met begeleid wonen in een ambulant gedwongen kader niet toereikend lijkt, gelet op de verscheidene pogingen die hiertoe al gedaan zijn.
Het hof heeft met betrekking tot de op te leggen straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk overleg van Voorzitters van Strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken (hierna: LOVS). Dat zou in het onderhavige geval, gelet op de recidive, leiden tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
Het hof ziet, anders dan de advocaat-generaal en de raadsman, geen redenen om af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten. Verdachte heeft, zonder enige aanleiding, geweld gebruikt dan wel gedreigd geweld te gebruiken tegen medewerkers van verschillende winkels. Ook ziet het hof in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen reden om tot oplegging van een andere strafmodaliteit te komen of de duur van de op te leggen gevangenisstraf te verkorten. Het hof acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend en geboden en zal deze daarom aan verdachte opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.