In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de verdachte op 3 juli 2019 was veroordeeld voor wederspannigheid. De verdachte, geboren in 1997, had zich op 3 maart 2019 verzet tegen de aanhouding door twee hoofdagenten, [naam1] en [naam2], terwijl hij zich in een jongereninstelling bevond waar hij niet mocht verblijven. De politierechter had hem een voorwaardelijke taakstraf van 20 uur opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren.
Tijdens de zitting van het hof op 24 maart 2021 werd de vordering van de advocaat-generaal besproken, die een geldboete van € 350,- had geëist, subsidiair 7 dagen hechtenis. De verdediging voerde aan dat de verbalisanten niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren, omdat er geen vordering tot inzage van een identificatiebewijs was gedaan. Het hof oordeelde echter dat de aanhouding rechtmatig was, aangezien de verdachte zich had verzet tegen de ambtenaren die hem trachtten te begeleiden.
Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een taakstraf op van 20 uur, met de mogelijkheid van 10 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. Het hof overwoog dat de verdachte blijk had gegeven van een gebrek aan respect jegens de agenten en hen had belemmerd in hun werk. De beslissing van het hof werd op 7 april 2021 openbaar uitgesproken.