Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
[geïntimeerde][...]
[appellant][...]
een lening bij schuldeiser afgesloten en hier voor getekend van € 43.794,--[...]
een lening bij schuldeiser afgesloten en hier voor getekend van € 19.600,--[...]
een lening bij schuldeiser afgesloten en hier voor getekend van € 3.050,--[...]
een lening bij schuldeiser afgesloten en hier voor getekend van € 7.760,--[...]
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
overeenkomsten die ertoe strekken dat hij, anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf, zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt, of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van de derde verbindt”. Als die toestemming ontbreekt kan de andere echtgenoot de vernietiging van de overeenkomst inroepen. [appellant] betoogt dat zijn vrouw de lening kon vernietigen omdat zij daarvoor geen toestemming heeft verleend. Dat betoog faalt, omdat in de onderbouwing van dit beroep op artikel 1:88 BW van [appellant] niet valt te lezen dat zich één van de gevallen in lid 1 van dit artikel voordoet. Het beroep op vernietiging ziet immers op de eigen geldlening van [appellant] en de zekerheidsstelling voor die eigen schuld: daarvoor is geen toestemming vereist van de andere echtgenoot en de schuldbekentenis is daarom niet vernietigbaar.
Ik ben bij de ondertekening van deze schuldbekentenis aanwezig geweest, ik heb deze samen met de heer [geïntimeerde] opgesteld. De ondertekening was bij mij op kantoor in Hilversum.
U vraagt mij of ik zeker weet dat de handtekening op de schuldbekentenis van 2011 van de heer [appellant] is. Ja, ik was daarbij aanwezig, [appellant] zat voor mij aan mijn bureau.
Ik ben bij de ondertekening van deze schuldbekentenis aanwezig geweest op 14 februari
U vraagt mij of de handtekening op de schuldbekentenis van 14 februari 2011 van mij is.
Februari 14 Maandag:
Het klopt dat ik op 14 februari 2011 een eigen onderneming had. In die periode werkte ik samen met de heer [appellant] . Ik huurde hem in voor opdrachten, andersom ook. Ik[mr. Ellens, hof]
houd u een factuur voor waarvan ik de rechter hoor zeggen dat deze aan het proces-verbaal zal worden gehecht. Als datum staat daarop vermeld: week 7 14 tot 18 2011. Ik ken die factuur.
U vraagt mij of ik het zeker weet dat ze bij mij op kantoor waren op die 14 februari 2011. Als die datum op de schuldbekentenis staat dan is dat zo. Ik weet niet waar de heren na afloop naar toe zijn gegaan. Ik weet ook niet of [appellant] en [C] die dag aan het werk waren.”
, [appellant] en [geïntimeerde] Sr.” op maandag 14 februari 2011 om vier uur.
niet als een echte handtekening worden aangemerkt, zelfs niet als een nabootsing.”
Ik ben bereid te betalen wat ik moet betalen”. Dat de herkomst van het contant geld niet duidelijk is, is dan ook kennelijk niet bedoeld als verweer dat er geen enkele lening is geweest. De herkomst van het contant geld speelt daarom bij de beoordeling van de vraag of [appellant] gehouden is tot terugbetaling van een lening geen rol. Ook is niet doorslaggevend dat [appellant] de lening niet heeft opgenomen in de boekhouding van zijn onderneming. Tussen partijen ging kennelijk veel contant geld over en weer buiten de boekhoudingen om: ook de betalingen waar [appellant] zich op beroept (zie hierna onder 5.19) zijn immers niet in de boekhouding opgenomen als aflossing van een zakelijke schuld, maar als “privé-opname”. De leningen waarop [appellant] met deze betalingen zou hebben afgelost, zijn echter niet verwerkt in zijn eigen boekhouding.
uiteraard” in het voordeel van [geïntimeerde] zal verklaren. Ook onderbouwt [appellant] niet dat [B] , die destijds ook voor zijn eenmanszaak werkzaamheden verrichtte, zijn belangen heeft benadeeld door de akte op te stellen en mee te werken aan ondertekening door [appellant] . Dat [C] een rechtstreeks eigen financieel belang zou hebben bij de uitkomst van deze procedure, is door [appellant] niet met concrete gegevens onderbouwd. Het hof ziet dan ook geen reden om [C] verklaring als onbetrouwbaar te passeren.
Naar de gangbare opvattingen in vakliteratuur en beroepspraktijk vormt het vergelijkingsmateriaal een voldoende en representatieve steekproef uit het totale handtekeningrepertoire van[ [appellant] ].”, maar de deskundige maakt niet inzichtelijk hoe hij dat geverifieerd heeft. Tot slot is de handtekening alleen globaal beoordeeld (en niet op micro-niveau), zodat de door [geïntimeerde] geopperde theorie dat [appellant] door de (financiële) druk die hij voelde of bewust een andere handtekening heeft gezet dan hij doorgaans doet, niet door het rapport weerlegd wordt. Dat de getuigen niet verklaard hebben dat zij gezien hebben dat [appellant] een andere handtekening heeft gezet dan hij doorgaans doet, betekent niet dat de rechter (rechtbank en hof) die mogelijkheid niet mag betrekken in de beoordeling van het bewijs. Omdat [appellant] niet voldoende concreet stelt wat de desbetreffende deskundige als getuige in aanvulling of afwijking van zijn rapport zou kunnen verklaren, passeert het hof het aanbod om de deskundige als getuige te horen.
Als er werk was geweest en er kwamen betalingen van de klant op de bankrekening, dan deed ik - of een ander - pinbetalingen om de heer [geïntimeerde] te betalen.[…]
Het zijn niet alleen pinopnames geweest om de heer [geïntimeerde] te betalen, maar ook om bijvoorbeeld hout te halen.[…]
Ik heb de heer [appellant] een paar keer naar de pinautomaat gebracht in het dorp, omdat hij geen rijbewijs had. Hij zei mij toen dat hij pinbetalingen deed voor de heer [geïntimeerde] . Ik ben er niet bij geweest toen hij die gelden bracht naar de heer [geïntimeerde] . Ik weet niet hoeveel de heer [appellant] op nam. Toen ik bezig was te bemiddelen, heb ik de bankafschriften ingezien en alle mappen doorgenomen. Toen zag ik dat daarop contante bedragen stonden die waren opgenomen. De heer [appellant] zei dat dat de bedragen zijn geweest die hij aan de heer [geïntimeerde] had betaald. Ik weet niet wanneer die pinopnames gedaan zijn.[…]”
dan nog van over was of wat er verder nog lag”. Dat betekent dat de pinopnames niet kunnen bewijzen welke bedragen er betaald zijn.
U houdt mij voor[…]
producties 18 en 19 en zegt mij dat dit bankafschriften zijn van de ING van [appellant] en dat daar een afboeking op staat van 30 maart 2011, met omschrijving voorschot [geïntimeerde] Nederhorst den Berg € 2.000,00 en vraagt of u deze betaling heb ontvangen. Ik denk dat het voor de Houthandel de Bruin is geweest. Ik weet niet meer wat ik precies voor [appellant] aan Houthandel De Bruin betaald heb, maar ik denk dat het ongeveer € 2.000,00 was. Houthandel de Bruin moest daarnaast nog € 7.000,00 van [appellant] hebben om de leveranties voor te zetten. [appellant] stond dus nog in de min. Dit voorgaande heeft niets te maken met de lening van € 150.000,00. Ik heb ook nog een getekend bewijs van de heer De Bruin.
Zo ging het vaker tussen [appellant] en [geïntimeerde]”, volgens [appellant] . Dit nieuwe standpunt is niet met concrete gegevens onderbouwd. Het hof passeert daarom dit verweer en komt op dit punt aan bewijslevering niet toe. De grief tegen de veroordeling om (ook) dit bedrag van € 5.000,00 te betalen, faalt.