ECLI:NL:GHARL:2021:3276

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
20/00079
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aansprakelijkstelling van bestuurder voor belastingaanslagen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 januari 2020. De zaak betreft de aansprakelijkstelling van de belanghebbende als bestuurder voor niet-betaalde belastingaanslagen van [A] B.V. ter hoogte van € 220.537. De Ontvanger, de Belastingdienst/Kantoor Groningen, had de belanghebbende bij beschikking van 14 december 2017 aansprakelijk gesteld. Het bezwaar van de belanghebbende tegen deze beschikking werd door de Ontvanger niet-ontvankelijk verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 16 maart 2021 werd het geschil besproken, waarbij de belanghebbende aanvoerde dat hij de beschikking tot aansprakelijkstelling niet had ontvangen. Het Hof oordeelde dat de bekendmaking van de beschikking niet op de juiste wijze had plaatsgevonden, omdat de belanghebbende geen van de relevante stukken had ontvangen. Het Hof hechtte geloof aan de verklaring van de belanghebbende en de getuigenis van een buurvrouw over de postbezorging. Hierdoor werd vastgesteld dat de bezwaartermijn pas begon na de betekening van de beschikking op 7 februari 2018, waardoor het ingediende bezwaarschrift op 19 maart 2018 tijdig was.

Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en wees de zaak terug naar de rechtbank voor een inhoudelijke beslissing. Tevens werd de Ontvanger veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 april 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 20/00079
uitspraakdatum: 6 april 2021
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 januari 2020, nummer LEE 18/3474, in het geding tussen belanghebbende en
de
ontvangervan de
Belastingdienst/Kantoor Groningen(hierna: de Ontvanger)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking met dagtekening 14 december 2017 als bestuurder aansprakelijk gesteld voor door [A] B.V. niet betaalde belastingaanslagen ten bedrage van € 220.537 (de beschikking tot aansprakelijkstelling).
1.2.
De Ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ontvanger heeft verweer gevoerd.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 16 maart 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende woont aan de [a-straat] 14 te [Z] .
2.2.
De Ontvanger heeft op 13 december 2017 de beschikking tot aansprakelijkstelling met dagtekening 14 december 2017 met het adres [a-straat] 14 te [Z] als aangetekende post aangeboden aan PostNL.
2.3.
Op 3 januari 2018 is de beschikking tot aansprakelijkstelling, als niet afgehaald, vanaf het postagentschap bij de [B] te [Z] aan de Ontvanger retour gezonden.
2.4.
Op 7 februari 2018 heeft de deurwaarder de beschikking tot aansprakelijkstelling en een akte van betekening bij belanghebbende in een gesloten enveloppe in zijn brievenbus op het adres [a-straat] 14 te [Z] achtergelaten.
2.5.
Bij brief van 16 maart 2018, door de Ontvanger op 19 maart 2018 ontvangen, heeft belanghebbende pro forma bezwaar gemaakt tegen de beschikking tot aansprakelijkstelling.
2.6.
Tot de stukken van het geding behoort een tot belanghebbende gerichte verklaring van de bewoonster van [a-straat] 10 te [Z] . Die verklaring heeft de volgende inhoud:
‚Onlangs vroeg je mij hoe ik de postbezorging aan [a-straat] ervaar.
Normaal gesproken is die zoals je dat van postbezorgers mag verwachten.
Maar waar gewerkt wordt vallen spaanders.
In 2017 en 2018 heb ik meerdere malen officiële post van buren in mijn Postbakje aan de [a-straat] 10, [Z] aangetroffen.
Ik maak daar zelf nooit zo’n probleem van en breng het dan zelf, nog diezelfde dag, naar de juiste geadresseerden en stop het dan in de juiste postbus.
Jij vroeg mij of ik daar ooit een klacht over heb ingediend. Dat heb ik niet; want zoals reeds gezegd: waar gewerkt wordt worden fouten gemaakt en bovendien wie van de vele verschillende postbezorgers (volgens mij hebben we hier op dit postadres minstens drie verschillende organisaties die de postbezorgen!), heeft de fout gemaakt?
Het meest vervelende incident voor mij was een nooit bezorgde brief van UWV begin 2018.
UWV nam mij later kwalijk dat ik niet had gereageerd op dat schrijven, maar dat had ik nooit ontvangen. Ik heb daarover telefonisch contact opgenomen en UWV heeft me digitaal toen een zelfde brief gestuurd die ik geretourneerd heb en toen was deze kwestie voor mij opgelost.
Ik hoop dat ik je hiermee heb verduidelijkt hoe ik in de afgelopen jaren de postbezorging aan [a-straat] in [Z] heb ervaren.’.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de Ontvanger belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar tegen de beschikking tot aansprakelijkstelling, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Ontvanger bevestigend wordt beantwoord.
3.2.
Belanghebbende stelt dat de beschikking tot aansprakelijkstelling hem niet eerder heeft bereikt dan bij de betekening door de deurwaarder en dat hij na de eerdere vergeefse aanbieding van die beschikking bij aangetekende brief geen terugkombericht en geen afhaalbericht heeft ontvangen. Voorts stelt hij dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest ten aanzien van de indiening van het bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn.
3.3.
De Ontvanger heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd betwist.
3.4.
Partijen hebben het Hof verzocht de zaak in geval van gegrondbevinding van het hoger beroep terug te wijzen naar de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 49, derde lid, van de Invorderingswet 1990 maakt de ontvanger de beschikking tot aansprakelijkstelling bekend door toezending als aangetekend stuk. Het is niet in geschil dat de Ontvanger de beschikking als aangetekend stuk heeft verzonden naar het juiste adres van belanghebbende.
4.2.
Naar het oordeel van het Hof brengt de aard van de aansprakelijkstelling met zich dat hoge eisen moeten worden gesteld aan de bekendmaking van de beschikking. Fouten bij de bezorging dienen voor risico van de Ontvanger te komen.
4.3.
Belanghebbende heeft verklaard dat het aangetekende stuk met dagtekening 14 december 2017 hem niet heeft bereikt, en evenmin een terugkombericht en een afhaalbericht. Hij heeft daartoe een beschrijving gegeven van de verwarrende huisnummering ter plekke en een verklaring van een buurvrouw overgelegd inzake regelmatig falende postbezorging. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van die beschrijving en die verklaring en hecht geloof aan belanghebbendes stelling inzake de ontvangst van het aangetekende stuk, het terugkombericht en het afhaalbericht.
4.4.
Op grond van het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat geen van voormelde stukken belanghebbende heeft bereikt en moet het ervoor worden gehouden dat zich een of meer fouten hebben voorgedaan bij de bezorging van de beschikking tot aansprakelijkstelling. Daarom moet worden geoordeeld dat in het onderhavige geval de bekendmaking niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.
4.5.
Het gevolg van het vorenstaande is dat de beschikking eerst is bekendgemaakt bij de betekening ervan op 7 februari 2018 en dat de bezwaartermijn van zes weken eerst op 8 februari 2018 is aangevangen. Dit brengt mee dat het bezwaarschrift op 19 maart 2018 tijdig is ingediend.
4.6.
De gegrondheid van het hoger beroep leidt ertoe dat, gelet op het eensluidende verzoek van partijen daartoe, de zaak zal worden teruggewezen naar de Rechtbank, teneinde inhoudelijk op de zaak te beslissen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Nu het Hof het hoger beroep gegrond acht, dient de Ontvanger aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
5.2.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.068 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 534) en € 1.068 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 534), ofwel in totaal op € 2.136.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– wijst de zaak terug naar de Rechtbank teneinde opnieuw op het beroep te beslissen met inachtneming van deze uitspraak,
– veroordeelt de Ontvanger in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.136,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 46 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 131 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2021.
De griffier, De voorzitter,
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 april 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.