In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 januari 2020. De zaak betreft de aansprakelijkstelling van de belanghebbende als bestuurder voor niet-betaalde belastingaanslagen van [A] B.V. ter hoogte van € 220.537. De Ontvanger, de Belastingdienst/Kantoor Groningen, had de belanghebbende bij beschikking van 14 december 2017 aansprakelijk gesteld. Het bezwaar van de belanghebbende tegen deze beschikking werd door de Ontvanger niet-ontvankelijk verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 16 maart 2021 werd het geschil besproken, waarbij de belanghebbende aanvoerde dat hij de beschikking tot aansprakelijkstelling niet had ontvangen. Het Hof oordeelde dat de bekendmaking van de beschikking niet op de juiste wijze had plaatsgevonden, omdat de belanghebbende geen van de relevante stukken had ontvangen. Het Hof hechtte geloof aan de verklaring van de belanghebbende en de getuigenis van een buurvrouw over de postbezorging. Hierdoor werd vastgesteld dat de bezwaartermijn pas begon na de betekening van de beschikking op 7 februari 2018, waardoor het ingediende bezwaarschrift op 19 maart 2018 tijdig was.
Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en wees de zaak terug naar de rechtbank voor een inhoudelijke beslissing. Tevens werd de Ontvanger veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 april 2021.