ECLI:NL:GHARL:2021:3199

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
21-001643-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Nederland met betrekking tot meerdere strafbare feiten en vorderingen tot tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 21 maart 2019. De verdachte, geboren in 1977, was eerder veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en geweld. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een van de tenlastegelegde feiten. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de strafoplegging en de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 184 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn deelname aan dagbesteding en behandeling bij GGZ Friesland. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen werden deels afgewezen en omgezet in taakstraffen. Het hof benadrukte de noodzaak van normhandhaving en vergelding, maar ook de positieve ontwikkeling van de verdachte in zijn persoonlijke leven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001643-19
Uitspraak d.d.: 6 april 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 21 maart 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-720116-18 en 18-720297-17, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 18-152027-15 en 18-730360-15, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het hem in de zaak met parketnummer 18-720116-18 onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde en het hem in de zaak met parketnummer
18-720297-17 onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 64 dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf voor de duur van 120 uren. Voorts heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij een eerdere uitspraak opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met omzetting van deze straf in een taakstraf voor de duur van 120 uren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal de afwijzing gevorderd van de vordering strekkende tot tenuitvoerlegging (hierna: vordering TUL) van een bij een eerdere uitspraak opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 448 dagen. Verder heeft de advocaat-generaal de verbeurdverklaring gevorderd van de inbeslaggenomen (zilverkleurige) schaar. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering strekkende tot schadevergoeding. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 21 maart 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de in de zaak met parketnummer 18-720116-18 onder 1 subsidiair en 2 en de in de zaak met parketnummer 18-720297-17 onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en heeft verdachte vrijgesproken ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-720116-18 onder 3 tenlastegelegde. Voorts heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van twee bij eerdere uitspraken opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen voor de duur van respectievelijk 2 maanden en 448 dagen. Verder heeft de rechtbank de inbeslaggenomen (zilverkleurige) schaar verbeurdverklaard. Tot slot heeft de rechtbank de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering strekkende tot schadevergoeding.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken ter zake van het hem in de zaak met parketnummer 18-720116-18 onder 3 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze vrijspraak staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep verklaren.

Gedeeltelijke bevestiging van het vonnis

Ten aanzien van de resterende feiten in hoger beroep is het hof van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis worden bevestigd, behalve voor zover het betreft de strafoplegging en de beslissingen op de vorderingen TUL. Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd. Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige, met inbegrip van de beslissingen ten aanzien van de vordering benadeelde partij en ten aanzien van de inbeslaggenomen (zilverkleurige) schaar, op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist.
Daarom dient het vonnis te worden bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging en de beslissingen op de vorderingen TUL.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft bekend zich schuldig te hebben gemaakt aan een viertal strafbare feiten, namelijk: een poging tot diefstal van een fiets door middel van braak, een winkeldiefstal gevolgd door geweld, opzetheling van een telefoon en wederom een winkeldiefstal. Het is algemeen bekend dat deze feiten niet alleen schadelijk zijn voor de betrokkenen, maar ook hinder en overlast veroorzaken. Voorts is het aannemelijk dat de diefstal gevolgd door geweld bedreigend moet zijn geweest voor het winkelpersoneel. In tegenstelling tot de zitting in eerste aanleg, lijkt verdachte zich momenteel enigszins te realiseren wat voor leed en schade hij door zijn handelen heeft veroorzaakt. Evenwel heeft verdachte er, door zich meermaals schuldig te maken aan vermogensdelicten, blijk van gegeven in het verleden geen respect te hebben gehad voor de eigendommen van anderen.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 februari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig eerder is veroordeeld is voor soortgelijke feiten, waarvoor hem (voorwaardelijke) gevangenisstraf is opgelegd. Dit heeft verdachte er in het verleden kennelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen, hetgeen geleid heeft tot de ‘veelplegers’ registratie sinds 1 januari 2016 tot heden.
Ook blijkt dat verdachte sinds de onderhavige feiten opnieuw in juni 2019 soortgelijke strafbare feiten heeft gepleegd, waarvoor hij onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, die van 18 september 2019 tot 24 februari 2020 is tenuitvoergelegd. Tot slot blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie dat verdachte sinds eind juni 2019 niet meer met justitie in aanraking is geweest in het kader van het plegen van nieuwe strafbare feiten.
In hoger beroep is ter terechtzitting getuige deskundige [naam1] , reclasseringswerker gehoord. Volgend zijn verklaring ter terechtzitting waarin hij verslag heeft gedaan van de huidige persoonlijke omstandigheden en het verloop van het lopende toezicht, zal verdachte binnenkort worden voorgedragen teneinde de registratie als ‘veelpleger’ te beëindigen. Dit kenmerkt de (voorzichtig) positieve wending die verdachte lijkt te hebben gemaakt.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken, in het bijzonder hetgeen voornoemde getuige deskundige [naam1] ter zitting heeft verklaard. Van belang is dat verdachte op dit moment vier dagen per week dagbesteding heeft als schilder bij de [naam2] , naar eigen zeggen sinds 28 juni 2019 ‘clean’ is met uitzondering van twee terugvallen in middelengebruik die hij zelf heeft gemeld, dat hij onder behandeling is bij GGZ Friesland en gesprekken heeft met de reclassering die hij als steunend ervaart. Het voorgaande vindt bevestiging in de verklaring ter terechtzitting van getuige deskundige [naam1] , die tevens heeft vermeld dat detentie voor verdachte zou betekenen dat alles wat inmiddels is opgebouwd tenietgedaan wordt en de maatschappij meer gebaat is bij de uitvoering van een (forse) taakstraf.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat de beslissing van de rechtbank gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte destijds juist was. Ook nu overweegt het hof dat gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten en de veelvuldige recidive van verdachte niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een taakstraf. Oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf is noodzakelijk vanuit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van de door verdachte begane delicten.
In afwijking van de rechtbank ziet het hof in de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte evenwel reden om naast een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren een gevangenisstraf op te leggen van 184 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Nu verdachte reeds 64 dagen in voorarrest heeft doorgebracht, betekent dat onderaan de streep dat verdachte de resterende 120 dagen, of 4 maanden, in voorwaardelijke vorm boven het hoofd hangen. Verdachte moet dus een significante werkstraf uitvoeren, maar hoeft niet meer in detentie als hij zich houdt aan de (bijzondere) voorwaarden die het hof zal opleggen.
Gelet op de kwetsbare persoon van verdachte en het fragiele evenwicht dat verdachte in zijn leven bereikt lijkt te hebben met behulp van verschillende instanties, acht het hof oplegging van bijzondere voorwaarden noodzakelijk. Dat gezegd hebbende, acht het hof het zinvol aan te sluiten bij het reeds ingezette behandel- en begeleidingskader vanuit de reclassering en de GGZ Friesland. Het hof hoopt door de combinatie van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf verdachte te stimuleren hard (aan zichzelf) te blijven werken en niet opnieuw strafbare feiten te plegen. Verdachte krijgt hiermee de gelegenheid om voort te gaan op het huidige traject.

Vordering tenuitvoerlegging (18-730360-15)

Het openbaar ministerie heeft de afwijzing gevorderd van de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 15 maart 2016, parketnummer
18-730360-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 448 dagen, omdat het openbaar ministerie tenuitvoerlegging gelet op de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van veroordeelde niet opportuun acht. Deze vordering tot tenuitvoerlegging is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Vordering tenuitvoerlegging (18-152027-15)

Het openbaar ministerie heeft de toewijzing gevorderd van de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 23 oktober 2015, parketnummer
18-152027-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met omzetting van deze straf in een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis. Deze vordering tot tenuitvoerlegging is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf gelasten voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 43a, 57, 63, 310, 311, 312 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-720116-18 onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vier maanden alsook de beslissingen van de rechtbank op de vorderingen tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
184 (honderdvierentachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
120 (honderdtwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij Reclassering Nederland op het adres Zoutbranderij 1 in Leeuwarden, of een andere instelling door de reclassering aan te wijzen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd zal meewerken aan een ambulante (verslavings)behandeling, ook indien dat inhoudt begeleiding door het ForFACT-team van GGZ Friesland, als ook het volgen van psychotherapie bij GZ-psycholoog M.E. Huurman van FACT Forensische Psychiatrie van GGZ Friesland of een soortgelijke instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt dat veroordeelde deelneemt aan dagbesteding via MindUp, of een soortgelijke instelling door de reclassering aan te wijzen, en een traject bewind voering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 23 oktober 2015 met parketnummer 18-152027-15, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Nederland van 29 augustus 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 15 maart 2016, parketnummer 18-730360-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 448 dagen.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 6 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.