ECLI:NL:GHARL:2021:3198

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
21-001053-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de politierechter voor rijden onder invloed van drugs met overschrijding van bloedafname termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van het besturen van een auto onder invloed van amfetamine, MDMA, MDA en cannabis op 30 november 2017. De politierechter had de verdachte vrijgesproken, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 19 maart 2021 en heeft de vordering van de advocaat-generaal, die een taakstraf van vijftig uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor twaalf maanden vroeg, in overweging genomen.

Het hof heeft vastgesteld dat de bloedafname bij de verdachte meer dan anderhalf uur na het eerste contact met de opsporingsambtenaren heeft plaatsgevonden, wat in strijd is met de strikte waarborg van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. De overschrijding van de termijn werd als verschoonbaar beschouwd, omdat de verdachte naar het ziekenhuis was gebracht voor onderzoek. Het hof oordeelde dat de verzending van het bloedmonster naar het NFI ook niet 'zo spoedig mogelijk' had plaatsgevonden, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte niet strafbaar was voor het tenlastegelegde feit.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor twaalf maanden, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds het feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001053-19
Uitspraak d.d.: 2 april 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 25 februari 2019 met parketnummer 96-024827-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een taakstraf voor de duur van vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. H.O. de Boer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem was ten laste gelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 november 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] een voertuig, te weten personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en/ of MDMA en/ of MDA en/ of cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 190 microgram amfetamine per liter bloed en/ of 160 microgram MDMA per liter bloed en/ of 29 microgram MDA per liter bloed en/ of 2,2 microgram cannabis per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde(n).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat er twee redenen zijn waarom verdachte moet worden vrijgesproken, te weten:
  • op grond van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit) dient in geval van een bloedonderzoek de bloedafname plaats te vinden binnen anderhalf uur na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te vragen zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek. In de onderhavige zaak is deze termijn van negentig minuten overschreden. Nu deze termijn een van de strikte waarborgen betreft waarmee het bloedonderzoek is omgeven, en deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, moet vrijspraak volgen;
  • op grond van het Besluit dient de opsporingsambtenaar die bij de bloedafname aanwezig is, ervoor zorg te dragen dat de buisjes bloed zo spoedig mogelijk worden bezorgd bij het betreffende laboratorium. In de onderhavige zaak is het bloed bij verdachte afgenomen op 30 november 2017 en het bloed is op 7 december 2017 bij het NFI in Den Haag aangekomen. In gevallen waarin de verzending van bloedmonsters niet ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden is door verschillende rechterlijke instanties reeds bepaald dat dit tot vrijspraak moet leiden. De termijn van zeven dagen, waarvan in deze zaak sprake is, kan niet worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk’ als bedoeld in het besluit, zodat vrijspraak moet volgen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich, onder verwijzing naar de appelschriftuur van de officier van justitie d.d. 4 maart 2019, - zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de overschrijding van de termijn van negentig minuten geen sprake is van schending van een strikte waarborg ten aanzien van het uitgevoerde bloedonderzoek, terwijl uit de gang van zaken rond de verzending van het bloedmonster uit het dossier blijkt dat het bloed door het NFI is ontvangen op 7 december 2017 en dat het rapport is opgesteld op 20 december 2017. Daarmee is volgens de advocaat-generaal voldaan aan de in het Besluit voorgeschreven voortvarendheid en is er geen strijd met de strikte waarborgen.
Oordeel van het hof
Allereerst overweegt het hof dat het vaste jurisprudentie is dat het voorschrift, dat de bloedafname uiterlijk binnen anderhalf uur geschiedt na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te vragen zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek, niet kan worden gezien als een waarborg waaraan strikt de hand moet worden gehouden in het kader van het Besluit. Reeds hierom verwerpt het hof dit verweer.
Ten aanzien van de vraag of de overschrijding van de termijn van anderhalf uur tussen het moment waarop van verdachte was gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek en het moment waarop van de verdachte bloed is afgenomen al dan niet
verschoonbaaris, overweegt het hof het volgende.
Op 30 november 2017 rond 03:00 uur kregen verbalisanten de opdracht te gaan naar een personenauto die op zijn kop in de sloot langs de weg lag. Eenmaal ter plaatse zagen de verbalisanten dat een manspersoon, naar later bleek verdachte, in het voertuig lag die niet op hun aanspreken reageerde.
Van verdachte werd om 03:20 uur gevorderd mee te werken aan het onderzoek van zijn speeksel. Aan dit onderzoek heeft hij meegewerkt en deze test gaf een indicatie aan voor aanwezigheid van methamfetamine/MDMA, amfetamine en cannabis (tetrahydrocannabinol).
In verband met zijn gezondheidstoestand en/of mogelijk opgelopen letsel werd verdachte vervolgens naar de eerste hulpafdeling van het [ziekenhuis] te [gemeente] overgebracht, alwaar hij is onderzocht op mogelijk letsel. Pas nadat verdachte, na dit onderzoek, het ziekenhuis mocht verlaten hebben de verbalisanten hem aangehouden en heeft een arts om 05:11 uur met verdachtes toestemming bloed van hem afgenomen. Daarmee is de termijn van anderhalf uur met 21 minuten overschreden.
Het hof beantwoordt de vraag of er sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in het derde lid van artikel 12 van het Besluit bevestigend. Die ‘bijzondere omstandigheid’ wordt in het Besluit zelf weliswaar niet nader gedefinieerd, maar in de Nota van toelichting op het Besluit wordt daarover door de Minister van Veiligheid en Justitie onder meer het volgende opgemerkt: “
Een voorbeeld van een dergelijke omstandigheid is de situatie dat de verdachte ernstige verwondingen heeft opgelopen bij een verkeersongeval en een arts oordeelt dat bij hem tijdelijk geen bloed kan worden afgenomen omdat hij zo snel mogelijk moet worden behandeld.” en “
In het geval waarin de bloedafname bij de verdachte meer dan anderhalf uur na aanvang van de hiervoor genoemde termijn heeft plaatsgevonden, is het van belang dat de bijzondere omstandigheid die daaraan ten grondslag heeft gelegen, in het proces-verbaal wordt opgenomen opdat naderhand kan worden getoetst of inderdaad daarvan sprake is geweest.
In de omstandigheid dat verdachte, als degene die was betrokken bij een verkeersongeval dat zich ernstig liet aanzien, in eerste instantie naar het ziekenhuis moest worden overgebracht teneinde door middel van onderzoek aldaar te vast te kunnen stellen of bij verdachte sprake was van letsel en/of de noodzaak bestond van behandeling ligt besloten dat de daardoor ontstane – relatief geringe – termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Ten aanzien van de stelling dat het bloedmonster niet ‘zo spoedig mogelijk’ is verzonden overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt op basis van het zich in het dossier bevindende proces-verbaal rijden onder invloed [1] vast dat verbalisant [verbalisant1] , die bij de bloedafname van verdachte op 30 november 2017 aanwezig was, zich ervan heeft vergewist dat het bloedmonster overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer is verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag. Nu van de verzending van het bloedmonster gewag is gemaakt in een proces-verbaal dat de verbalisant op 30 november 2017 heeft gesloten moet het er, zonder andersluidende informatie, die ontbreekt, voor worden gehouden dat die verzending uiterlijk op die datum heeft plaatsgevonden. Voor die conclusie vindt het hof mede steun in het gegeven dat 30 november 2017 op een donderdag viel, waarmee de ontvangstdatum op 7 december 2017 bij het NFI, enige dagen na het weekend, niet incongruent is te noemen.
Met de hierboven vastgestelde verzending op uiterlijk 30 november 2017 en ontvangst op 7 december 2017 is in casu voldaan aan de strikte waarborg dat de betrokken opsporingsambtenaar ervoor zorgt dat het bloedmonster op de voorgeschreven wijze en zo spoedig mogelijk wordt bezorgd bij het betreffende laboratorium, zodat het verweer reeds hierom wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 november 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] een voertuig, te weten personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en MDMA en MDA en cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 190 microgram amfetamine per liter bloed en 160 microgram MDMA per liter bloed en 29 microgram MDA per liter bloed en 2,2 microgram cannabis per liter bloed bedroeg, telkens hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en bijkomende straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto onder invloed van amfetamine, MDMA, MDA en cannabis. Het is algemeen bekend dat het deelnemen aan het verkeer na het gebruik van drugs de rijvaardigheid in ernstige mate kan beïnvloeden, en dat klemt temeer nu verdachte onder invloed was van verschillende soorten drugs toen hij ging rijden. Verdachte heeft de gevaarzetting die daardoor is ontstaan op de koop toe genomen door toch te gaan rijden en dit gevaar heeft zich uiteindelijk gemanifesteerd doordat verdachte met de door hem bestuurde auto op de kop in een langs de weg gelegen sloot is beland. Dat door verdachtes handelen geen slachtoffers zijn gevallen ligt geheel buiten de invloedssfeer van verdachte.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de
justitiële
documentatie van 11 februari 2021 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Verdachte heeft op de terechtzitting van het hof onder meer aangevoerd dat hij zijn rijbewijs naar aanleiding van het onderhavige feit anderhalf jaar is kwijt geweest. Hij had het aanvankelijk na een jaar van het CBR zullen terugkrijgen, maar door een administratieve misslag heeft dit uiteindelijk een half jaar langer geduurd. Daarnaast heeft verdachte aangevoerd dat hij zijn leven inmiddels behoorlijk op de rails heeft, dat hij ten behoeve van het vervoer van zijn kinderen en ten behoeve van zijn zelfstandige onderneming van zijn rijbewijs afhankelijk is.
De raadsman heeft aangevoerd dat oplegging van de gevorderde taakstraf, gelet op het tijdsverloop, onbegrijpelijk zou zijn en hij heeft bepleit dat in plaats daarvan een onvoorwaardelijke geldboete op zijn plaats zou zijn. Tegen oplegging van de gevorderde, geheel voorwaardelijke, rijontzegging hadden de verdachte en de raadsman geen bezwaar.
Gezien het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf van vijftig uren subsidiair vijfentwintig dagen hechtenis passend en geboden. Met oplegging van een andere of lagere straf zou naar het oordeel van het hof onvoldoende recht worden gedaan aan de hiervoor omschreven aard en ernst van het bewezenverklaarde feit. In beginsel rechtvaardigen die aard en ernst van het feit tevens oplegging van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Het hof ziet echter in het tijdsverloop, de gunstige ontwikkelingen in de persoonlijke situatie van verdachte zoals daarvan ter zitting is gebleken, en in de omstandigheid dat hij zijn rijbewijs langer kwijt is geweest dan aanvankelijk de bedoeling was aanleiding om de rijontzegging geheel voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van twee jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 2 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.K. Elzinga voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voorzien van proces-verbaalnummer PL0100-2017314880-2, d.d. 30 november 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant1] , brigadier, en [verbalisant2] , hoofdagent, beiden van politie landelijke Eenheid.