Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die de minderjarige onder toezicht had gesteld, aangevochten. De kinderrechter had op 10 november 2020 de ondertoezichtstelling voor een periode van zes maanden uitgesproken, omdat er ernstige zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige. De moeder verzocht het hof om de ondertoezichtstelling te beëindigen, terwijl de raad voor de kinderbescherming verweer voerde en de bestreden beschikking wilde bekrachtigen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 maart 2021 werd duidelijk dat de ouders inmiddels goed contact hadden met de GGD en dat er geen zorgen meer waren over de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarige. Het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling een ingrijpende maatregel is die niet langer mag duren dan noodzakelijk. Gezien de verbeterde situatie van de ouders en de minderjarige, besloot het hof de ondertoezichtstelling per direct op te heffen.
Het hof bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter voor de periode tot de uitspraak, maar vernietigde deze voor de periode daarna. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De mondelinge uitspraak werd gedaan door de voorzitter en raadsheren, en de schriftelijke uitwerking werd op 1 april 2021 vastgesteld.