Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
1.De rechtszaak bij de kinderrechter
2.De rechtszaak in hoger beroep
- beide ouders, bijgestaan door hun advocaat;
3.De feiten
De termijn is de laatste keer verlengd in de beschikking van 10 juli 2020, te weten tot 4 juni 2021.
4.Waar gaat het over?
5.De motivering van de beslissing
In artikel 1:265c lid 2 BW staat dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar kan verlengen.
De ouders verwijzen in de eerste plaats naar de tussenbeschikking van de kinderrechter, van 10 juli 2020. Daarin staat dat de raad de komende periode moet bekijken wat de effecten zijn van het medicijngebruik door de moeder, en het minder werken door de vader. Verder moet worden bekeken hoe de kinderen zich ontwikkelen in het gezinshuis. Ook staat daar in dat de raad netwerkonderzoek moet doen. De raad heeft volgens de ouders niet aan die opdrachten voldaan.
De ouders benoemen vervolgens hun eigen positieve ontwikkeling en stellen zich op het standpunt dat de kinderen kunnen worden teruggeplaatst, zeker als zij daarbij hulp krijgen van professionals en van hun netwerk. De ouders hebben onvoldoende kansen gekregen.
Het gezinshuis heeft beschreven (in het verslag over de periode van 16 augustus 2020 tot 11 januari 2021, overgelegd door de GI) dat de kinderen bij aankomst in het gezinshuis niet beschikten over allerlei basisvaardigheden die bij hun leeftijd passen.
Er zijn zorgen over de eventuele langdurige effecten van de opvoeding van de kinderen thuis, omdat hun gedrag lijkt te duiden op verwaarlozing of hechtingsproblemen. Er zal uitgebreid diagnostisch onderzoek gaan plaatsvinden. De kinderen zullen speltherapie krijgen, bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is dat al opgestart. Bij [de minderjarige1] zijn er zorgen over parentificatie en hechtingsproblemen. Zij claimt mensen, vindt vaak weinig aansluiting bij leeftijdsgenootjes en ze heeft driftbuien. Voor haar is PMT (psychomotorische therapie) gestart. [de minderjarige2] heeft gedragsproblemen, hij is onrustig en heeft duidelijke grenzen nodig. Hij heeft verteld dat hij is geslagen door zijn moeder.
Ook [de minderjarige3] zegt dat hij is geslagen door zijn ouders. Hij is kwetsbaar en vaak angstig. [de minderjarige4] heeft per dag meerdere driftbuien. Zij heeft een heel moeilijke periode achter de rug maar het gaat nu beter, ook op de peuterspeelzaal. [de minderjarige5] is nog heel jong.
Bij alle kinderen speelt of speelde problematiek rond zindelijkheid of ontlasting. De kinderen hebben zeer slechte gebitten.
Het hof is, met de kinderrechter, van oordeel dat de ouders niet kunnen bieden wat de kinderen nodig hebben. Beide ouders hebben persoonlijke problematiek. Er zijn al lange tijd zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder, zij heeft ADHD en kan heftig en onvoorspelbaar reageren. In de afgelopen jaren zijn er, zo blijkt ook uit de tijdlijn die de GI heeft overgelegd, meerdere zorgmeldingen geweest. Die meldingen gingen onder meer over ruzies tussen de ouders, hygiëne in huis, schreeuwen door de moeder en de draagkracht van de vader. Gelet op de zorgen is veel hulp in de thuissituatie ingezet geweest en zijn de ouders vanaf februari/maart 2020 met de kinderen intern opgenomen geweest via [G] . Gebleken is daar dat de ouders hun best hebben gedaan en hard hebben gewerkt, maar dat zij onvoldoende konden leren van de geboden hulp. Er bleven grote zorgen over de fysieke veiligheid van de kinderen en de onvoorspelbaarheid van de moeder. Het heeft niet kunnen voorkomen dat een ondertoezichtstelling is uitgesproken en dat de kinderen uit huis zijn geplaatst.
Echter, gezien de bovengemiddelde zwaarte van de zorgen rondom de kinderen, die voor een groot deel direct verband houden met de opvoedsituatie bij de ouders, en de langdurige hulpverlening die er niet toe heeft geleid dat die zorgen konden worden weggenomen, komt het hof tot de slotsom dat de ouders – ondanks de positieve stappen en óók met intensieve ambulante begeleiding – niet in staat zullen zijn om de kinderen te bieden wat nodig is in het belang van hun verzorging en opvoeding.
De raad heeft bovendien gesproken met mevrouw [H] (schoonzus) die heeft gezegd dat de familie er ter ondersteuning is, maar dat de kinderen niet 24 uur per dag kunnen worden opgevangen. Vervolgens hebben de ouders nog een bevriend echtpaar als mogelijkheid genoemd, en in tweede instantie ook de ouders van de man van dit echtpaar. Het hof ziet plaatsing van de kinderen bij één van deze echtparen niet als reële optie. In de eerste plaats maakt de hiervoor beschreven grote zorgbehoefte van de kinderen dat zij een professionele insteek nodig hebben. Daarnaast blijkt uit de verslaglegging van de gezinshuisouders dat zij grote zorgen hebben over de rol van deze twee echtparen, waarbij zij benoemen dat ze de wensen en grenzen van de ouders niet lijken te respecteren. Dat maakt dat het hof van oordeel is dat geen nader netwerkonderzoek hoeft te worden gedaan. Het verzoek zal worden afgewezen.
De gezinshuisouders zijn voornemens om meer in de buurt van de ouders te komen wonen. Het hof gaat er daarom van uit dat de contacten tussen de ouders en hun kinderen in de toekomst goed en constructief zullen zijn.
6.De slotsom
Het subsidiaire verzoek zal het hof afwijzen.