ECLI:NL:GHARL:2021:3172

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
200.287.495
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van kinderen en afwijzing verzoek netwerkpleeggezin

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verlenging van de uithuisplaatsing van vijf minderjarige kinderen. De ouders, die in hoger beroep zijn gegaan tegen de beschikking van de kinderrechter van 30 september 2020, verzochten het hof om de beschikking te vernietigen en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen. Daarnaast vroegen zij subsidiair om de kinderen in een netwerkpleeggezin te plaatsen. De kinderrechter had eerder besloten dat de kinderen onder toezicht werden gesteld en uit huis geplaatst vanwege zorgen over hun opvoeding en verzorging.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De ouders hebben aangegeven dat zij zich positief ontwikkelen en dat zij de kinderen terug willen plaatsen. Echter, het hof oordeelt dat de zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders, de problematiek van de kinderen en de noodzaak van professionele begeleiding zwaarder wegen. De kinderen hebben behoefte aan een stabiele en gestructureerde omgeving, wat momenteel wordt geboden in het gezinshuis waar zij verblijven. Het hof concludeert dat de ouders, ondanks hun positieve stappen, niet in staat zijn om de kinderen de benodigde zorg en opvoeding te bieden.

Het hof heeft ook het verzoek om netwerkplaatsing afgewezen, omdat de raad en de gecertificeerde instelling (GI) hebben aangegeven dat dit niet in het belang van de kinderen is. De ouders hebben onvoldoende aangetoond dat er een geschikte netwerkplek is waar de kinderen veilig en goed kunnen opgroeien. De beslissing van de kinderrechter is dan ook bekrachtigd, en de kinderen blijven in het gezinshuis wonen, waarbij de ouders betrokken blijven bij hun opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.287.495
(zaaknummer rechtbank Overijssel 250820)
beschikking van 1 april 2021
inzake
[verzoekster], verder te noemen: de moeder,
en
[verzoeker], verder te noemen: de vader,
beiden wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
samen ook te noemen: de ouders,
advocaat: mr. M.H. van der Linden uit Almelo,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd in Almelo,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd in Enschede,
verder te noemen: de GI.

1.De rechtszaak bij de kinderrechter

De kinderrechter bij de rechtbank in Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft op 30 september 2020 een beschikking gegeven. In die beschikking staat hoe de rechtszaak bij de kinderrechter is verlopen en wat de beslissing van de kinderrechter is geweest.

2.De rechtszaak in hoger beroep

2.1.
De ouders zijn het niet eens met de beschikking van de kinderrechter van
30 september 2020 en hebben hoger beroep ingesteld.
2.2.
In het dossier van het hof zitten de volgende schriftelijke stukken:
- het beroepschrift met producties, binnengekomen op 22 december 2020;
- het verweerschrift van de raad, met bijlagen;
- de brief van het Leger des Heils van 16 februari 2021 met bijlagen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 4 maart 2021 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- beide ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- via een skype-verbinding, mevrouw [B] , namens de raad;
- mevrouw [C] en mevrouw [D] (jeugdbeschermers) namens het Leger des Heils.
2.4.
Aan het begin van de mondelinge behandeling hebben de raad en de GI opgemerkt dat zij de brief met bijlage van mr. Van der Linden, gedateerd 3 maart 2021, niet hebben ontvangen. Daarom, en vanwege het late tijdstip van indienen, heeft het hof bepaald dat die brief niet aan het dossier wordt toegevoegd.

3.De feiten

3.1.
Uit de relatie van de ouders zijn geboren:
- [de minderjarige1] , [in] 2013 in [E] ;
- [de minderjarige2] , [in] 2015 in [F] ;
- [de minderjarige3] , [in] 2016 in [F] ;
- [de minderjarige4] , [in] 2017 in [F] ;
- [de minderjarige5] , [in] 2018 in [F] ,
verder gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
3.2.
De moeder heeft alleen het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.3.
Op 4 juni 2020 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 4 september 2020.
De termijn is de laatste keer verlengd in de beschikking van 10 juli 2020, te weten tot 4 juni 2021.
3.4.
Op 1 juli 2020 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend om de kinderen uit huis te plaatsen in een 24-uurs accommodatie/gezinshuis voor de duur van twee weken, tot uiterlijk 15 juli 2020, en de beslissing verder aangehouden.
3.5.
Op 10 juli 2020 heeft de kinderrechter een machtiging verleend om de kinderen uit huis te plaatsen in een 24-uurs accommodatie/gezinshuis, tot uiterlijk 1 oktober 2020, en de beslissing verder aangehouden.
3.6.
In de beschikking van 30 september 2020 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 4 juni 2021.
3.7.
De kinderen zijn op 2 juli 2020 samen geplaatst in een gezinshuis, en zij wonen daar nog steeds.

4.Waar gaat het over?

4.1
De ouders zijn het niet eens met de beslissing van de kinderrechter van
30 september 2020. Zij verzoeken het hof om die beschikking te vernietigen en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen. Als het hof dat (zogenoemde ‘primaire’) verzoek zou afwijzen, verzoeken de ouders het hof (‘subsidiair’) om de kinderen tot 4 juni 2021 via een machtiging te plaatsen in het door de ouders voorgestelde netwerkpleeggezin.
4.2
De raad is het niet eens met de verzoeken van de ouders en vraagt het hof om die verzoeken af te wijzen.
4.3.
De GI is het met de raad eens.

5.De motivering van de beslissing

wat in de wet staat
5.1.
In artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat – kort gezegd – dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling kan machtigen de kinderen uit huis te plaatsen als dat nodig is in het belang van hun verzorging en opvoeding, of voor onderzoek van hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
In artikel 1:265c lid 2 BW staat dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar kan verlengen.
hoe het hof oordeelt
5.2.
Allereerst zal het hof ingaan op de door de ouders genoemde redenen waarom zij het niet eens zijn met de beslissing van de kinderrechter.
De ouders verwijzen in de eerste plaats naar de tussenbeschikking van de kinderrechter, van 10 juli 2020. Daarin staat dat de raad de komende periode moet bekijken wat de effecten zijn van het medicijngebruik door de moeder, en het minder werken door de vader. Verder moet worden bekeken hoe de kinderen zich ontwikkelen in het gezinshuis. Ook staat daar in dat de raad netwerkonderzoek moet doen. De raad heeft volgens de ouders niet aan die opdrachten voldaan.
De ouders benoemen vervolgens hun eigen positieve ontwikkeling en stellen zich op het standpunt dat de kinderen kunnen worden teruggeplaatst, zeker als zij daarbij hulp krijgen van professionals en van hun netwerk. De ouders hebben onvoldoende kansen gekregen.
5.3.
Het hof is, anders dan de ouders, van oordeel dat de kinderrechter een juiste beslissing heeft genomen en zal uitleggen waarom.
5.4.
Het hof stelt voorop dat het om vijf jonge kinderen gaat, waarover grote zorgen bestaan en die, ieder kind voor zich, ook eigen problematiek hebben. Dit maakt dat de kinderen een omgeving nodig hebben met een duidelijke structuur, grenzen en regelmaat.
Het gezinshuis heeft beschreven (in het verslag over de periode van 16 augustus 2020 tot 11 januari 2021, overgelegd door de GI) dat de kinderen bij aankomst in het gezinshuis niet beschikten over allerlei basisvaardigheden die bij hun leeftijd passen.
Er zijn zorgen over de eventuele langdurige effecten van de opvoeding van de kinderen thuis, omdat hun gedrag lijkt te duiden op verwaarlozing of hechtingsproblemen. Er zal uitgebreid diagnostisch onderzoek gaan plaatsvinden. De kinderen zullen speltherapie krijgen, bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is dat al opgestart. Bij [de minderjarige1] zijn er zorgen over parentificatie en hechtingsproblemen. Zij claimt mensen, vindt vaak weinig aansluiting bij leeftijdsgenootjes en ze heeft driftbuien. Voor haar is PMT (psychomotorische therapie) gestart. [de minderjarige2] heeft gedragsproblemen, hij is onrustig en heeft duidelijke grenzen nodig. Hij heeft verteld dat hij is geslagen door zijn moeder.
Ook [de minderjarige3] zegt dat hij is geslagen door zijn ouders. Hij is kwetsbaar en vaak angstig. [de minderjarige4] heeft per dag meerdere driftbuien. Zij heeft een heel moeilijke periode achter de rug maar het gaat nu beter, ook op de peuterspeelzaal. [de minderjarige5] is nog heel jong.
Bij alle kinderen speelt of speelde problematiek rond zindelijkheid of ontlasting. De kinderen hebben zeer slechte gebitten.
5.5.
Het gezinshuis biedt de nodige structuur. De kinderen zijn daar op een goede plaats. De gezinshuisouders zijn pedagogisch onderlegd en kunnen, als zij alle zeilen bijzetten, de kinderen bieden wat nodig is. De gezinshuisouders zijn full-time beschikbaar. De ouders hebben tijdens de zitting bevestigd dat zij tevreden zijn met de gezinshuisouders en zij zien dat de kinderen het er goed hebben. De ouders worden op de hoogte gehouden en betrokken bij beslissingen. De omgang, begeleid door de gezinshuisouders, loopt plezierig en respectvol. De kinderen maken, stap voor stap, een goede ontwikkeling door. De kinderen kunnen in het gezinshuis alle vijf bij elkaar blijven.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat het opvoeden en verzorgen van deze vijf kinderen een meer dan gemiddelde inspanning van opvoeders vergt, en dat een professionele insteek daarbij nodig is. Die insteek is er in het gezinshuis.
Het hof is, met de kinderrechter, van oordeel dat de ouders niet kunnen bieden wat de kinderen nodig hebben. Beide ouders hebben persoonlijke problematiek. Er zijn al lange tijd zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder, zij heeft ADHD en kan heftig en onvoorspelbaar reageren. In de afgelopen jaren zijn er, zo blijkt ook uit de tijdlijn die de GI heeft overgelegd, meerdere zorgmeldingen geweest. Die meldingen gingen onder meer over ruzies tussen de ouders, hygiëne in huis, schreeuwen door de moeder en de draagkracht van de vader. Gelet op de zorgen is veel hulp in de thuissituatie ingezet geweest en zijn de ouders vanaf februari/maart 2020 met de kinderen intern opgenomen geweest via [G] . Gebleken is daar dat de ouders hun best hebben gedaan en hard hebben gewerkt, maar dat zij onvoldoende konden leren van de geboden hulp. Er bleven grote zorgen over de fysieke veiligheid van de kinderen en de onvoorspelbaarheid van de moeder. Het heeft niet kunnen voorkomen dat een ondertoezichtstelling is uitgesproken en dat de kinderen uit huis zijn geplaatst.
5.7.
Het hof heeft gehoord en gelezen dat de ouders nu een positieve ontwikkeling doormaken. De vader is per oktober 2020 minder gaan werken en de moeder heeft medicatie (Ritalin). Beide ouders voeren gesprekken met psychiaters. Het huis is beter op orde. De kinderrechter heeft dat ook benoemd in de beschikking van 30 september 2020.
Echter, gezien de bovengemiddelde zwaarte van de zorgen rondom de kinderen, die voor een groot deel direct verband houden met de opvoedsituatie bij de ouders, en de langdurige hulpverlening die er niet toe heeft geleid dat die zorgen konden worden weggenomen, komt het hof tot de slotsom dat de ouders – ondanks de positieve stappen en óók met intensieve ambulante begeleiding – niet in staat zullen zijn om de kinderen te bieden wat nodig is in het belang van hun verzorging en opvoeding.
5.8.
Daar komt nog bij dat de ouders, zoals tijdens de mondelinge behandeling door hen werd bevestigd, geen relatie meer hebben. De ouders hebben dit nog niet aan de kinderen verteld, omdat ze verwachten dat dit bij de kinderen verwarring zal geven. De ouders wonen nu namelijk nog wel samen maar zijn beiden op zoek naar een andere woning. Dat betekent dat er een scheiding van de ouders en verhuizingen op stapel staan en dat zal veel onrust met zich brengen. Als de kinderen terug geplaatst zouden worden, zouden zij bij de moeder gaan wonen. De opvoeding en verzorging zou dan volledig op de schouders van de moeder terecht komen. Ook met intensieve ondersteuning ziet het hof dit, gezien het voorgaande, niet als haalbare kaart.
5.9.
De ouders vinden dat ze onvoldoende kansen en hulp hebben gekregen. Dat ziet het hof anders. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat sinds november 2019 in het gezin intensieve hulpverlening ingezet is geweest. Er is gestart met ambulante spoedhulp (ASH) waarna in december 2019 Intensieve Orthopedagogische Gezinsbegeleiding (IOG) is ingezet en aansluitend Crisis Systeem Interventie (CSI), waarbij er dagelijks gezinsbegeleiders van 7 tot 19 uur bij de ouders thuis waren. CSI is gestaakt in februari 2020 omdat onvoldoende veiligheid kon worden geboden, waarna de gezinsopname volgde. Hoewel de advocaat ter onderbouwing nog heeft aangevoerd dat wel tien verschillende personen bij de observatie betrokken zijn geweest, vindt het hof niet dat daarmee kan worden gezegd dat de observaties, en hulp aan de ouders, onvoldoende van kwaliteit, duur of intensiteit zijn geweest.
5.10.
Ten slotte is er nog het zogenoemde ‘subsidiaire’ verzoek om te bespreken: de netwerkplaatsing. De ouders stellen zich op het standpunt dat geen netwerkonderzoek heeft plaatsgevonden. De raad heeft dat zowel bij de kinderrechter als bij het hof weersproken. De uitkomst van het onderzoek was dat het verplaatsen van de kinderen op dit moment ongewenst is voor hun ontwikkeling.
De raad heeft bovendien gesproken met mevrouw [H] (schoonzus) die heeft gezegd dat de familie er ter ondersteuning is, maar dat de kinderen niet 24 uur per dag kunnen worden opgevangen. Vervolgens hebben de ouders nog een bevriend echtpaar als mogelijkheid genoemd, en in tweede instantie ook de ouders van de man van dit echtpaar. Het hof ziet plaatsing van de kinderen bij één van deze echtparen niet als reële optie. In de eerste plaats maakt de hiervoor beschreven grote zorgbehoefte van de kinderen dat zij een professionele insteek nodig hebben. Daarnaast blijkt uit de verslaglegging van de gezinshuisouders dat zij grote zorgen hebben over de rol van deze twee echtparen, waarbij zij benoemen dat ze de wensen en grenzen van de ouders niet lijken te respecteren. Dat maakt dat het hof van oordeel is dat geen nader netwerkonderzoek hoeft te worden gedaan. Het verzoek zal worden afgewezen.
5.11.
Het voorgaande betekent dat het hof de beslissing van de kinderrechter van
30 september 2020 in stand laat. De kinderen blijven alle vijf wonen in het gezinshuis. Dat betekent niet dat de rol van de ouders daarmee kleiner wordt, integendeel. Zoals al eerder is benoemd zijn de verhoudingen tussen de ouders en de gezinshuisouders warm en intensief. De ouders houden veel van hun kinderen en zijn betrokken.
De gezinshuisouders zijn voornemens om meer in de buurt van de ouders te komen wonen. Het hof gaat er daarom van uit dat de contacten tussen de ouders en hun kinderen in de toekomst goed en constructief zullen zijn.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
Het subsidiaire verzoek zal het hof afwijzen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van Overijssel, zittingsplaats Almelo van 30 september 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, M.H.F. van Vugt,
E. de Boer, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 1 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.