ECLI:NL:GHARL:2021:3170

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
200.287.457
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking van de rechtbank en vaststelling van een ruimere omgangsregeling tussen moeder en uit huis geplaatste dochter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar uit huis geplaatste dochter. De moeder, die het gezag over haar dochter heeft, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 21 september 2020, waarin een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (GI) werd opgelegd. Deze aanwijzing beperkte de omgang tussen de moeder en haar dochter tot twee uur per maand.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de schriftelijke aanwijzing van de GI vervallen verklaard. Het hof heeft een nieuwe omgangsregeling vastgesteld, waarbij de moeder en haar dochter vanaf 1 april 2021 eenmaal per maand vier uur op woensdagmiddag samen kunnen zijn, en vanaf 1 juli 2021 eenmaal per veertien dagen. Het hof oordeelde dat de beperkte omgang niet in het belang van de ontwikkeling van de dochter was en dat een uitbreiding van de omgang de rust en duidelijkheid voor zowel de moeder als de dochter zou bevorderen.

De moeder had eerder aangegeven dat de omgangsmomenten goed verliepen, maar dat de huidige regeling te beperkt was om een goede band op te bouwen. De GI had echter betoogd dat de huidige regeling het beste was voor de kwetsbare dochter. Het hof heeft de argumenten van de GI niet gevolgd en benadrukt dat de moeder en dochter recht hebben op een goede relatie, waarbij de moeder haar rol als ouder kan vervullen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de nieuwe omgangsregeling onmiddellijk van kracht is, ondanks eventuele verdere juridische procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.287.457
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 506755)
beschikking van 1 april 2021
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende in [A] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.C. Smit te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd in Utrecht,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
De gezinshuisouders van de na te noemen [de minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 december 2020;
- het e-mailbericht van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 11 januari 2021;
- een ingekomen stuk van de GI met bijlagen, ingekomen op 11 februari 2021;
- het journaalbericht van mr. Smit van 19 februari 2021 met bijlagen;
- de brief van de GI van 2 maart 2021 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 maart 2021 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [B] namens de GI.
-[C] , de gezinshuisouder.
De raad heeft bij e-mailbericht van 11 januari 2021 laten weten niet aan de mondelinge behandeling te zullen deelnemen.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] , geboren [in] 2015 te [A] .
[de minderjarige] is de jongste dochter van de moeder. [de minderjarige] heeft twee halfzussen en een halfbroer die niet meer thuis wonen. De oudste zus, [D] , is meerderjarig en woont op zichzelf. Haar broer [E] woont bij zijn vader en haar zus [F] woont in een pleeggezin.
3.2
[de minderjarige] is in 2015 direct na de geboorte uit huis geplaatst.
3.3
Van juni 2016 tot en met september 2016 is de moeder met [de minderjarige] in gezinsbehandeling geweest bij [G] . Daarna zijn de moeder en [de minderjarige] in [A] gaan wonen.
3.4
De kinderrechter heeft [de minderjarige] op 8 november 2016 onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is steeds verlengd. De ondertoezichtstelling loopt tot 13 mei 2021.
3.5
De kinderrechter heeft op 5 juni 2019 een spoedmachtiging aan de GI verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een gezinshuis. De machtiging uithuisplaatsing is verlengd, laatstelijk bij beschikking van 1 mei 2020 tot 13 mei 2021.
3.6
Op 1 juli 2019 heeft de GI een schriftelijke aanwijzing gegeven met voorwaarden voor terugplaatsing.
3.7
Op 16 juni 2020 heeft de GI het besluit woonperspectief aan de moeder verzonden.
3.8
Op 16 juli 2020 heeft de GI een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . In die aanwijzing is het volgende opgenomen:
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering heeft in het kader van de uithuisplaatsing van uw kind het voornemen tussen u als met gezag belaste ouder en uw kind de volgende omgangsregeling vast te stellen:
Een keer per maand een omgang van twee uur in de woonplaats [J] , de locatie gaat in overleg met de begeleider van de omgang. De omgang is op woensdag van 12.15 uur tot en met 14.15 uur. De omgang blijft begeleid door [H] . In overleg met u kan worden gezocht naar een passende plek om de omgang vorm te geven. Dit kan zijn in een park of eventueel een binnenspeeltuin.
De omgang vindt plaats op de volgende data:
29 juli 2020
26 augustus 2020
23 september 2020
21 oktober 2020
18 november 2020
16 december 2020
De omgangsregeling geldt derhalve tot 13 mei 2021. Na afloop van deze duur zal het verloop van de omgangsregeling worden geëvalueerd. U ontvangt hiervoor een uitnodiging.
3.9
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van 16 juli 2020 vervallen te verklaren, afgewezen.
3.1
[de minderjarige] woonde aanvankelijk bij haar weekendouders en sinds juli 2020 in een gezinshuis op zorgboerderij [I] .

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is het niet eens met de bestreden beschikking. Zij verzoekt daarom de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat er een omgangsregeling zal zijn tussen haar en [de minderjarige] :
- gedurende drie maanden: iedere twee weken op woensdagmiddag van 14.00 uur tot 17.00 uur en vervolgens
- gedurende drie maanden: een zaterdag of zondag per twee weken van 10.00 uur tot 17.00 uur waarbij [de minderjarige] bij haar zal zijn en vervolgens
- een weekeinde per twee weken van vrijdagmiddag uit school tot zondag 17.00 uur en ook gedurende de helft van de schoolvakanties en van de erkende feestdagen.
4.2
De GI is het niet eens met het verzoek van de moeder en vraagt dit verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Mr. Smit heeft bij de aanvang van de zitting bezwaar gemaakt tegen overlegging van de brief van de GI van 2 maart 2021 met bijlagen omdat deze te laat en daarmee in strijd met het procesreglement is ingediend. Het hof heeft daarop beslist dat op die brief met bijlagen geen acht wordt geslagen, omdat deze twee dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling is ontvangen door het hof, mr. Smit in redelijkheid niet voldoende heeft kunnen kennisnemen van de bijlagen en zich onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.
5.2
Op grond van artikel 1:263, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Zij kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of, indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen.
5.3
De moeder stelt dat de omgangsmomenten goed verlopen. Omdat zij slechts twee uur per maand omgang met [de minderjarige] heeft, wil zij die spaarzame momenten, die zij zo gezellig mogelijk wil maken, niet gebruiken om [de minderjarige] te begrenzen. Aan de moeder wordt vervolgens tegengeworpen dat zij onvoldoende opvoedvaardigheden laat zien, maar daarvoor is volgens haar juist een uitgebreidere omgangsregeling nodig. Op deze manier lijkt ze het nooit goed te kunnen doen, terwijl ze afspraken nakomt en tips en adviezen in de praktijk brengt. Zij is leerbaar gebleken. Volgens de moeder wordt [de minderjarige] onnodig verwijderd uit haar leven. De handelwijze van de GI is volgens de moeder strijdig met de ontwikkelingsbelangen van [de minderjarige] . Er wordt nu ten onrechte niet geïnvesteerd in de band tussen ouder en kind. Ook [de minderjarige] heeft een zelfstandig recht op het best mogelijke contact met haar moeder.
5.4
De GI stelt dat op 11 maart 2020 is besloten dat het opvoedperspectief van [de minderjarige] , die kwetsbaar is, niet bij de moeder thuis ligt. Volgens de GI is het daarom van belang om het hechtingsproces van [de minderjarige] te stimuleren, waarbij een uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] niet passend is. Bovendien houdt de moeder zich niet aan de afspraken en verschijnt regelmatig niet of te laat voor een omgangsmoment. Het lukt de moeder niet om voldoende bij [de minderjarige] aan te sluiten en haar de duidelijkheid en de begrenzing te geven waaraan zij behoefte heeft. Een omgangsregeling waarbij [de minderjarige] naar de moeder thuis gaat is niet in het belang van [de minderjarige] . De GI vindt de huidige omgangsregeling het meest in het belang van [de minderjarige] en ook het meest haalbaar voor moeder en [de minderjarige] .
5.5
Uit de stukken en hetgeen ter zitting van het hof is besproken, is het volgende gebleken. De GI heeft het, nadat zij in juni 2020 heeft bepaald dat het woonperspectief van [de minderjarige] niet meer bij de moeder zal zijn, in het belang van [de minderjarige] geacht om in de vorm van een schriftelijke aanwijzing, zoals hiervoor in 3.8 nader omschreven, te bepalen dat de moeder gedurende twee uur per maand in [J] begeleide omgang zal hebben met [de minderjarige] . De GI heeft ter zitting verklaard dat die omgang het best is om het huidige hechtingsproces in het gezinshuis van [de minderjarige] te stimuleren en om [de minderjarige] zoveel mogelijk structuur en duidelijkheid te bieden. Ook heeft de GI verklaard dat [de minderjarige] voorafgaand en na het omgangsmoment onrustig is, dat de moeder tijdens de omgang niet altijd goed kan aansluiten bij [de minderjarige] , maar dat wel duidelijk is dat er veel liefde is tussen de moeder en [de minderjarige] .
5.6
Het hof oordeelt als volgt. Uit het voorgaande blijkt dat de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] op liefdevolle wijze verloopt, maar dat [de minderjarige] rond de omgangsmomenten onrust ervaart. Het hof volgt de GI niet in haar stelling dat de omgangsmomenten met het oog op het hechtingsproces van, en de duidelijkheid voor, [de minderjarige] beperkt moeten blijven in frequentie en duur. Het is niet ongewoon dat kinderen rond omgangsmomenten onrust ervaren, zowel in een situatie waarin zij van de ene naar de andere ouder gaan als – zoals hier het geval is – in een situatie waarin zij vanuit een gezinshuis omgang met een ouder hebben. Het hof acht het niet aannemelijk dat de beperking van de omgang op de wijze zoals hier het geval is, die onrust bij [de minderjarige] zal wegnemen. Het hof verwacht dat een uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] juist kan bijdragen aan de rust en duidelijkheid bij beiden en dat daardoor die omgang een beter verloop kan hebben. Het hof begrijpt uit de stellingen van de moeder dat de beperkte omgangsregeling van slechts twee uur per maand en de daardoor beperkte gelegenheid voor haar om [de minderjarige] haar liefde te tonen, veel druk op de moeder leggen. Dat die druk de moeder onrust geeft, en dat die onrust, zoals de moeder stelt, door [de minderjarige] zal worden gevoeld, acht het hof aannemelijk. Het hof verwacht dat bij een uitbreiding van de omgang zowel de moeder als [de minderjarige] meer rust zullen ervaren als gevolg waarvan de omgang voor hen beiden prettiger zal verlopen. Het hof acht een uitbreiding van de omgang bij de moeder thuis, gelet op de door de GI beschreven kwetsbaarheid van [de minderjarige] , niet in het belang van [de minderjarige] . Het hof ziet wel aanleiding om de omgangsregeling uit te breiden, in die zin dat de moeder en [de minderjarige] te [J] (en zolang de GI dat noodzakelijk acht: begeleid) omgang met elkaar hebben gedurende vier uur op woensdagmiddag van 13.30 uur tot 17.30 uur. Het hof zal bepalen dat die omgang met ingang van 1 april 2021 eenmaal per maand en met ingang van 1 juli 2021 eenmaal per veertien dagen zal plaatsvinden.
Het hof verwacht van de moeder dat zij, om zoveel mogelijk de onrust bij [de minderjarige] weg te nemen, zich stipt houdt aan de afspraken, dat zij [de minderjarige] niet belast met haar wens van thuisplaatsing en dat zij [de minderjarige] emotionele toestemming geeft om te wonen in het huidige gezinshuis. Het hof gaat er aan de andere kant van uit dat de GI – conform haar toezegging tijdens de zitting – deze omgang op een voor [de minderjarige] en de moeder plezierige wijze mogelijk maakt, waarbij het voor [de minderjarige] heel duidelijk moet zijn dat zij in het gezinshuis woont maar ook dat de moeder haar moeder is en dat altijd zal blijven. Het hof verwacht van het gezinshuis dat die de (verruimde) omgang tussen [de minderjarige] en haar moeder ondersteunt.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland,
locatie Utrecht, van 21 september 2020 en opnieuw beschikkende:
verklaart de schriftelijke aanwijzing van de GI van 16 juli 2020 met ingang van heden vervallen;
bepaalt dat de moeder en [de minderjarige] te [J] – en zolang de GI dit noodzakelijk acht: begeleid – omgang met elkaar hebben gedurende vier uur op woensdagmiddag van 13.30 uur tot 17.30 uur en wel:
-met ingang van 1 april 2021 eenmaal per maand en
-met ingang van 1 juli 2021 eenmaal per veertien dagen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, M.H.F. van Vugt en
E. de Boer, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 1 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.