Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding van partijen, die in 1995 zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. De vrouw heeft op 31 augustus 2018 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank Gelderland op 11 juli 2019 de echtscheiding heeft uitgesproken. De man is in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de rechtbank, waarin de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap werd behandeld. De man verzoekt onder andere om de woning onverdeeld te laten, terwijl de vrouw verzoekt om de woning te verkopen en de gemeenschappelijke schulden af te lossen. Het hof oordeelt dat de belangen van de vrouw bij een onmiddellijke verdeling zwaarder wegen dan die van de man om de woning onverdeeld te laten. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank om de woning te verkopen.
Daarnaast zijn er geschillen over de verdeling van inboedelgoederen, een auto en een hond. De man stelt dat hij recht heeft op een bedrag van € 10.000 en dat de vrouw is overbedeeld met de inboedelgoederen. Het hof oordeelt dat de man zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd en bekrachtigt de beslissing van de rechtbank over de verdeling van de inboedelgoederen. Wat betreft de auto, oordeelt het hof dat de waarde van de auto op € 3.000 moet worden vastgesteld, waarbij de man de helft aan de vrouw moet betalen. Ten slotte wordt het verzoek van de man om de hond aan hem toe te delen afgewezen, omdat de vrouw al geruime tijd voor de hond zorgt. De proceskosten worden gecompenseerd, aangezien partijen (gewezen) echtgenoten zijn.