Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.Inleiding
3.De vaststaande feiten
Hun vader is overleden [in] 2015. Ook zijn as is na zijn crematie geborgen in een urn, welke is begraven in hetzelfde graf als de urn van moeder. [appellante] is rechthebbende van dat graf.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
De rechtbank heeft daarop een vervolgzitting gepland en op die zitting de beide neven als informanten gehoord (één van hen via een telefoonverbinding). De beide neven hebben toen verklaard dat zij geen bezwaar hebben tegen bijzetting van de urn van de moeder van partijen, maar wel tegen bijzetting van de urn van de vader van partijen. Volgens hen zouden ook hun moeder en hun grootvader daar absoluut op tegen zijn geweest vanwege hun slechte verstandhouding met de vader van partijen. De op de zitting in persoon aanwezige neef heeft daarbij verklaard dat ook hun zus tegen bijzetting van de vader van partijen is.
[appellante] heeft daarna op een vraag van de rechter geantwoord dat zij de urnen van hun ouders niet wil scheiden, omdat het hun wens was om samen begraven te zijn.
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Haar bezwaren tegen het vonnis van de rechtbank strekken ertoe dat het hof haar vorderingen en wat zij daarvoor heeft aangevoerd opnieuw beoordeelt, met als vertrekpunt dat als het al niet de uitdrukkelijke wens van de ouders was om samen te worden bijgezet in het familiegraf, het in ieder geval wel hun vermoedelijke wens was.
Dat [geïntimeerde] de rechten op het familiegraf onrechtmatig zou hebben verkregen, is niet door [appellante] onderbouwd.