ECLI:NL:GHARL:2021:3090

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
200.273.017/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling voor sloop- en verbouwingswerkzaamheden en de rol van de aannemer

In deze zaak gaat het om een geschil tussen appellanten en de geïntimeerde over de betaling van sloop- en verbouwingswerkzaamheden die door de geïntimeerde zijn uitgevoerd. De appellanten hebben een bedrag van € 108.380,17 in rekening gebracht gekregen, waarvan zij € 11.740,16 onbetaald hebben gelaten. De kantonrechter heeft de appellanten veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. In hoger beroep vorderen de appellanten dat de vorderingen van de geïntimeerde worden afgewezen en dat de geïntimeerde wordt veroordeeld tot terugbetaling van reeds geïncasseerde bedragen. De geïntimeerde heeft zich verzet tegen deze eisvermeerdering, maar het hof oordeelt dat de appellanten in hun hoger beroep geen onderbouwing hebben gegeven voor hun vorderingen die niet al door de kantonrechter zijn beoordeeld. Het hof concludeert dat de vordering van de geïntimeerde moet worden toegewezen, omdat deze voor toewijzing vatbaar is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellanten in de proceskosten van de geïntimeerde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.273.017/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 7281011)
arrest van 30 maart 2021
in de zaak van

1.[appellante] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellante],
2. [appellant],
wonende te [A] ,
hierna:
[appellant],
appellanten,
bij de kantonrechter: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. J. Doornbos, die kantoor houdt te Groningen,
tegen
[geïntimeerde] h.o.d.n. Bouwbedrijf [geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
bij de kantonrechter: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M. Schuring, die kantoor houdt te Groningen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

De mondelinge behandeling die het hof in het tussenarrest van 3 maart 2020 heeft bevolen, is niet doorgegaan. Beide partijen hebben er daarna mee ingestemd dat schriftelijk wordt doorgeprocedeerd. Vervolgens hebben [appellanten] c.s. een memorie van grieven genomen, waarop door [geïntimeerde] is geantwoord. Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd opnieuw uitspraak te doen.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1
[geïntimeerde] heeft in opdracht van [appellanten] c.s. sloop- en verbouwingswerkzaamheden
uitgevoerd aan een pand van [appellanten] c.s. aan [a-straat1] in [A] . Hij heeft ook bouwmaterialen geleverd. [geïntimeerde] heeft hiervoor in totaal € 108.380,17 in rekening gebracht. Daarvan hebben [appellanten] c.s. € 11.740,16 onbetaald gelaten. Dat heeft geleid tot een procedure bij de kantonrechter, die [appellanten] c.s. heeft veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente over € 7.240,62 met ingang van 6 september 2017 en over € 4.499,54 met ingang van 16 oktober 2017, en vermeerderd met buitengerechtelijke kosten (€ 892,40), proceskosten (€ 1.277,-) en nakosten. De vordering die [appellanten] c.s. zelf hadden ingesteld, is afgewezen.
1.2
De strekking van het hoger beroep is, dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen. [appellanten] c.s. vorderen bovendien zelf dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van wat [geïntimeerde] inmiddels heeft geïncasseerd, te vermeerderen met wettelijke rente. Ook vorderen zij dat het hof ‘voor recht’ verklaart dat zij rechtsgeldig een beroep hebben gedaan op verrekening van de vordering van [geïntimeerde] met een vordering die derden aan hen hebben gecedeerd. [geïntimeerde] heeft zich tegen deze eisvermeerdering verzet omdat in hoger beroep geen eis ‘in reconventie’ kan worden ingesteld (artikel 353 Rv). Dat verweer gaat echter niet op, omdat [appellanten] c.s. in eerste aanleg al een reconventionele vordering hadden ingesteld. De eisvermeerdering waar het nu om gaat, is niet strijdig met enige processuele regel, omdat een beroep op verrekening voor het eerst in hoger beroep mag worden gedaan (de zogenoemde herstelfunctie van het hoger beroep brengt dat mee), en omdat de eisvermeerdering slechts strekt tot bevestiging van de toewijsbaarheid van dat verweer. Daarmee is overigens nog niets gezegd over die toewijsbaarheid of over het belang dat [appellanten] c.s. erbij kunnen hebben dat het hof de gevraagde verklaring geeft.

2.Het oordeel van het hof

2.1
Het hof stelt vast dat [appellanten] c.s. in dit hoger beroep geen onderbouwing hebben gegeven van enig onderdeel van hun vorderingen die niet al door de kantonrechter is beoordeeld en verworpen. Deze beoordeling is voldoende uitgebreid en deugdelijk. Op die constatering moet het hoger beroep stranden. Het hof voegt hier voor de duidelijkheid het volgende aan toe.
2.2
Een offerte die [geïntimeerde] op enig moment heeft verstuurd, is voor [appellanten] c.s. uitgangspunt geweest bij het werk dat is uitgevoerd. De offerte is echter niet geaccepteerd, en vormde voor [appellanten] c.s. uiteindelijk slechts een indicatie voor de te verwachten kosten. In hun eigen woorden was de offerte voor hen in zoverre niet meer dan een uitgangspunt. Het werk bleek volgens [appellanten] c.s. zelf uiteindelijk echter veel omvangrijker dan zij vooraf dachten en is voor het grootste deel, in hun opdracht, door derden uitgevoerd. [geïntimeerde] leverde voor dat werk wel de materialen.
2.3
[appellanten] c.s. klagen erover dat de offerte volgens de kantonrechter niets over de inhoud van de overeenkomst met [geïntimeerde] zegt. Die offerte was immers het vertrekpunt voor de werkzaamheden, aldus [appellanten] c.s. Dat laatste heeft de kantonrechter echter niet miskend; hij heeft slechts bedoeld te zeggen dat alleen al uit de eigen stellingen van
[appellanten] c.s. volgt dat de offerte niet de inhoud van de overeenkomst met [geïntimeerde] weergeeft.
2.4
Wat die inhoud betreft: [appellanten] c.s. hebben niet bestreden dat het in de facturen van [geïntimeerde] vermelde werk door hem in hun opdracht is verricht, dat de daarin genoemde goederen zijn geleverd en dat het in rekening gebrachte loon en de prijzen redelijk zijn. [appellanten] c.s. hebben wel aangevoerd dat [geïntimeerde] als bouwbegeleider zou optreden en dat hij daarin is tekortgeschoten. De kantonrechter heeft echter terecht overwogen dat zij onvoldoende hebben gesteld om dat te onderbouwen: in de conclusie van antwoord is niet meer aangevoerd dan dat [geïntimeerde] richting heeft gegeven aan de verrichte werkzaamheden en de bouw als het ware stuurde. [geïntimeerde] bevestigt dat in zoverre, dat hij af en toe een tip heeft gegeven, onder andere over waar de opdrachtnemers moesten beginnen en wat het beste was. Dat impliceert echter geen opdracht. [geïntimeerde] heeft er ook niets voor in rekening gebracht. Zoals de kantonrechter al overwoog, betekent het enkele feit dat ondeugdelijk werk is geleverd evenmin dat de bouw (onvoldoende) is begeleid. [appellanten] c.s. hebben niet toegelicht - ook niet in hoger beroep - dat het hier desalniettemin ging om opdracht, laat staan dat is onderbouwd wat die inhield en waaruit de tekortkoming heeft bestaan. Omdat [appellanten] c.s. in hun onderbouwing tekortschieten, bestaat geen ruimte voor bewijsvoering.
2.5
[appellanten] c.s. hebben zich beroepen op verrekening met een vordering van derden die aan hen zou zijn gecedeerd. Die vordering is echter door [geïntimeerde] gemotiveerd bestreden. De gegrondheid van dit verweer is daardoor niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. Het hof komt net als de kantonrechter tot de conclusie dat de vordering van [geïntimeerde] moet worden toegewezen, nu die overigens voor toewijzing vatbaar is (artikel 6:136 BW).

3.De conclusie

De conclusie luidt dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. [appellanten] c.s. zullen ook in deze procedure in de proceskosten van [geïntimeerde] worden veroordeeld (tariefgroep II,
1 punt).

4.De beslissing

Het hof:
1. bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland in Assen van 3 september 2019;
2. veroordeelt [appellanten] c.s. in de proceskosten in hoger beroep. Tot nu toe worden die aan de kant van [geïntimeerde] vastgesteld op
  • € 741,,- aan procedurele kosten (verschotten) en
  • € 1.114,- aan salaris;
3. verklaart deze uitspraak ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, I. Tubben en M. Willemse en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
30 maart 2021