In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, geboren uit de ouders die in deze procedure als verzoekers optreden. De kinderrechter had eerder, op 10 november 2020, de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 14 november 2021. De ouders, die de beschikking van de kinderrechter aanvechten, verzoeken om een kortere verlenging van de machtiging, met de mogelijkheid tot een nieuw toetsmoment na drie tot zes maanden. De gecertificeerde instelling (GI) verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking, waarbij zij de noodzaak van een langere uithuisplaatsing benadrukt.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de ouders en de GI zijn verschenen. De ouders hebben aangegeven dat zij de wens hebben om de kinderen op termijn weer bij hen te laten terugplaatsen, maar erkennen dat dit op dit moment niet mogelijk is. De GI heeft echter gesteld dat de zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen nog steeds aanwezig zijn en dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar noodzakelijk is.
Het hof heeft overwogen dat, hoewel de ouders stappen ondernemen om aan zichzelf te werken, de zorgen over de kinderen nog steeds bestaan. De kinderen zijn gestart met een GGZ-traject en het hof oordeelt dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen is dat zij bij de gezinshuisouders blijven wonen. Het hof heeft daarom de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat.