ECLI:NL:GHARL:2021:3023

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
200.282.643
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en zorgregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 maart 2021, gaat het om een geschil tussen de ouders van een minderjarige, geboren in 2014. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, en de vader, verzoeker in het incidenteel hoger beroep, zijn in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had bepaald dat de ouders gezamenlijk gezag over hun kind zouden uitoefenen en een zorgregeling had vastgesteld. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag af te wijzen, terwijl de vader verzoekt om wijziging van de zorgregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 maart 2021 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De raad voor de kinderbescherming was vertegenwoordigd. Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg besproken, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de ouders in staat zijn om samen te werken in het belang van hun kind. Het hof oordeelt dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en dat gezamenlijk gezag in het belang van het kind is.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank ten aanzien van het gezag en de zorgregeling, met uitzondering van de regeling voor de zomervakantie van 2021, waarover de ouders overeenstemming hebben bereikt. De ouders hebben afgesproken dat de minderjarige de tweede week van de zomervakantie bij de vader verblijft. De overige verzoeken van beide ouders worden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.282.643
(zaaknummer rechtbank Gelderland 342157)
beschikking van 30 maart 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.C. Vermeer te Rheden,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. de Mare te Maurik.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (verder ook te noemen: de rechtbank), van 6 november 2018 en 5 juni 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De laatste beschikking wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 1 september 2020;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. De Mare van 19 februari 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 maart 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [C] verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2014 te [D] . [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 6 november 2018 heeft de rechtbank als voorlopige omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader vastgesteld:
  • de eerste twee omgangsmomenten vanaf de datum van deze beschikking: eenmaal per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur waarbij de vader [de minderjarige] haalt en brengt;
  • daarna eenmaal per twee weken van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij de vader [de minderjarige] haalt en brengt.
Ook heeft de rechtbank de ouders in de gelegenheid gesteld een hulpverleningstraject bij [E] of een soortgelijke instantie te volgen, teneinde te werken aan hun onderlinge verstandhouding en communicatie en te komen tot het maken van afspraken over hun geschilpunten. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking is, voor zover hier van belang:
  • bepaald dat de ouders gezamenlijk worden belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] ;
  • als regeling voor de verdeling van zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat [de minderjarige] :
• één weekend in de veertien dagen van zaterdag 9:00 uur tot zondag 17:00 uur bij de vader verblijft;
• de helft van de feestdagen en vakanties (met uitzondering van de zomervakantie) bij de vader verblijft, zoals de ouders in onderling overleg zullen bepalen en waarvoor de ouders tweemaal per jaar zullen samenkomen nadat het vakantierooster van [de minderjarige] bekend is;
• tijdens de zomervakantie bij de vader zal verblijven zoals de ouders in onderling overleg zijn overeen gekomen, waarbij de aaneengesloten periode dat [de minderjarige] bij de vader is tijdens de zomervakantie steeds verder wordt uitgebreid en waarbij zal worden toegewerkt naar een verdeling van de zomervakantie in gelijke helften;
• één keer per week telefonisch contact heeft met de vader op een vast moment (datum en tijdstip) dat door de ouders in onderling overleg wordt bepaald.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Het principaal hoger beroep ziet op het -gezamenlijk - gezag. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat het verzoek van de vader met betrekking tot het gezamenlijk gezag wordt afgewezen.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het verzoek van de moeder in het principaal hoger beroep af te wijzen.
De vader is op zijn beurt in incidenteel hoger beroep gekomen. Het incidenteel hoger beroep ziet op de zorgregeling. In het incidenteel hoger beroep verzoekt de vader om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking voor zover deze inhoudt dat voor de verdeling van zorg- en opvoedingstaken [de minderjarige] een weekend in de veertien dagen van zaterdag 9:00 uur tot zondag 17:00 uur bij de vader verblijft te vernietigen en opnieuw beschikkende een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat [de minderjarige] een weekend in de veertien dagen van vrijdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur bij de vader verblijft. Tevens verzoekt de vader dat er een onderzoek wordt ingesteld door de raad en wordt verzocht om advies van de raad aangaande het ouderlijk gezag, welke zorg- en contactregeling het meest in het belang van [de minderjarige] is en welke hulp voor de ouders, zowel individueel als gezamenlijk, alsmede de minderjarige, ingezet dient te worden.
Bij brief van 19 februari 2021 heeft de vader voornoemd verzoek aangevuld, in die zin dat hij verzoekt de in productie 8 opgenomen regeling van vakanties, feestdagen en belmomenten in de beschikking vast te leggen.
4.4
De moeder voert verweer en verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, te bepalen dat het door de vader ingestelde incidenteel beroep wordt afgewezen.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Raadsonderzoek
5.1
Het hof acht zich op grond van de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is besproken voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een raadsonderzoek te gelasten.
Gezag
5.2
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
Het hof stelt voorop dat uitgangspunt van de wetgever is dat ouders, in het belang van hun kind, gezamenlijk zijn belast met het gezag over hun kind. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder mee dat in het belang van hun kind het ouderlijk gezag slechts door één van hen moet worden uitgeoefend. Voor gezamenlijk gezag is wel vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg ter zake van hun gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
5.4
Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken op grond waarvan het hof tot een ander oordeel komt dan de rechtbank inzake het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . Naar het oordeel van het hof is er geen sprake van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren raakt. Evenmin is een eenhoofdig gezag in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk. De vader is sinds de bestreden beschikking samen met de moeder belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . De communicatie tussen partijen verloopt soms moeizaam. Dit is mogelijk te verklaren doordat het nog pril is dat partijen samen belast zijn met het gezag. De ouders moeten nog hun weg vinden in deze nieuwe situatie, maar zij zijn voldoende in staat met elkaar te communiceren over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Zij stellen beiden het belang van [de minderjarige] centraal zoals onder andere blijkt uit hun overleg met de school van [de minderjarige] . Het hof is, conform het advies van de raad, van oordeel dat gezamenlijk gezag in het belang van [de minderjarige] is
.Door het gezamenlijk gezag is zijn ouderschap gelijkwaardig aan dat van de moeder. De ouders willen hun communicatie en onderlinge verstandhouding verbeteren. Zij hebben zich inmiddels aangemeld bij [F] (verder: [F] ) en kunnen wellicht met de hulpverlening hun onderlinge communicatie verbeteren.
5.5
Gelet op het vorenstaande zal het hof de beschikking van de rechtbank ten aanzien van het gezag bekrachtigen.
Zorgregeling
5.6
De ouders hebben samen het gezag. Ingevolge artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan – zoals in het onderhavige geval - de toedeling aan ieder van de ouders van de zorg en opvoedingstaken omvatten.
5.7
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.8
De huidige zorgregeling is de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling. Deze regeling loopt naar behoren. Een wijziging van de zorgregeling zal mogelijk leiden tot nieuwe onrust en is niet in belang van [de minderjarige] . Verder is van belang dat de ouders zich bij [F] hebben aangemeld om hun communicatie en onderlinge verstandhouding te verbeteren (zie 5.5). Het hof acht de ouders in staat om samen met [F] , of een soortgelijke instelling, tot een eventuele uitbreiding van de omgangsregeling te komen. Afspraken over de zorgregeling die partijen zelf onderling overeenkomen hebben de voorkeur boven een door het hof vastgestelde zorgregeling. Gelet hierop acht het hof een door het hof vastgestelde wijziging van de zorgregeling niet wenselijk. Het hof zal daarom de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling bekrachtigen.
5.9
De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over de verdeling van de zomervakantie in 2021. De ouders hebben afgesproken dat [de minderjarige] de tweede week van de zomervakantie een week (zeven aaneengesloten dagen) bij de vader verblijft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 5 juni 2020, voor zover aan het oordeel van het hof is onderworpen, met uitzondering van de zomervakantie van 2021;
vernietigt de bestreden beschikking, voor wat betreft de zorgregeling in de zomervakantie van 2021, en opnieuw beschikkende:
stelt vast dat [de minderjarige] de tweede week van de zomervakantie een week (zeven aaneengesloten dagen) bij de vader verblijft;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, J.B. de Groot en R. Krijger, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. R. Krijger en is op 30 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.