In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 januari 2020. De zaak betreft de waardevaststelling van de onroerende zaak gelegen aan [a-straat] 25 te [Z] voor het belastingjaar 2019, waarbij de heffingsambtenaar de waarde heeft vastgesteld op € 440.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en is in beroep gegaan bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 4 maart 2021, die via videobellen plaatsvond, is het geschil besproken. Belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde en voerde aan dat deze te hoog was. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde heeft onderbouwd met verkoopcijfers en een taxatieverslag. Het Hof oordeelde dat de waardevermeerdering van de onroerende zaak van € 434.000 op 27 december 2016 tot de waardepeildatum van 1 januari 2018, minder dan 1,4% bedraagt, wat aannemelijk is gelet op de marktomstandigheden.
Het Hof heeft geen reden gezien om de waarde te verlagen op basis van de door belanghebbende aangevoerde verborgen gebreken en heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep is ongegrond verklaard. Het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.