In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 20 december 2019. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Dinkelland had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 401.000 voor het jaar 2018, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof.
Tijdens de zitting op 4 maart 2021 zijn zowel belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde [A], als de heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door taxateur [B], gehoord. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde gemotiveerd heeft onderbouwd met een taxatiematrix, waarin de waarde van de onroerende zaak is vastgesteld op basis van vergelijkingspanden. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de vastgestelde waarde niet te hoog is en dat de argumenten van belanghebbende niet voldoende zijn om de waarde neerwaarts bij te stellen.
Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar rekening heeft gehouden met relevante factoren, zoals de ligging van de woning en de aanwezigheid van een tankstation en een museum in de nabijheid. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.