In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 6 december 2019. De zaak betreft de waardevaststelling van de onroerende zaak gelegen aan [a-straat] 9 te [Z] voor het belastingjaar 2018, waarbij de heffingsambtenaar de waarde heeft vastgesteld op € 634.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en is in beroep gegaan bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 4 maart 2021, die via videobellen plaatsvond, is het geschil besproken. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak correct heeft vastgesteld volgens de Wet WOZ. Belanghebbende betwistte de hoogte van de vastgestelde waarde en voerde aan dat de heffingsambtenaar de historische berging/schuur niet tot het gebouwde eigendom had mogen rekenen. Het Hof oordeelde echter dat de heffingsambtenaar de opstallen terecht had meegenomen in de waardering.
Het Hof heeft verder geoordeeld dat de heffingsambtenaar de waarde op een juiste manier heeft bepaald, rekening houdend met de monumentale status van de onroerende zaak en de relevante vergelijkingspanden. De stellingen van belanghebbende over de waardedrukkende effecten van de ligging en de planschadevergoeding werden verworpen, omdat deze niet relevant waren voor de waardebepaling op de waardepeildatum. Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.