ECLI:NL:GHARL:2021:2920

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
200.286.860/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent over de minderjarige, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die de ondertoezichtstelling had verlengd tot 18 oktober 2021. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen, maar formuleerde in haar beroepschrift geen inhoudelijke grieven tegen de beschikking van de kinderrechter.

De procedure in eerste aanleg had plaatsgevonden op 14 oktober 2020, waarbij de kinderrechter de ondertoezichtstelling had vastgesteld. De moeder was in hoger beroep gekomen met één grief, die betrekking had op het niet horen door de rechter in eerste aanleg. Het hof oordeelde dat de moeder geen belang had bij een inhoudelijk oordeel over deze grief, omdat zij in haar beroepschrift geen inhoudelijke grieven had geformuleerd.

Het hof benadrukte dat volgens de tweeconclusieleer en het grievenstelsel de moeder al haar grieven in het beroepschrift had moeten opnemen. Aangezien de moeder verzuimd had om inhoudelijke grieven te formuleren, besloot het hof het hoger beroep af te wijzen. De beschikking werd gegeven door de rechters A.W. Beversluis, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en J.G. Idsardi, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.286.860/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 174417)
beschikking van 23 maart 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.H. Bouwman te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 14 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 2 december 2020;
- het verweerschrift met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 maart 2021 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat die via een beeldbelverbinding is verschenen. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [B] en mevrouw mr. [C] .

3.De feiten

3.1
De moeder oefent het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2015. [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 oktober 2019 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 18 oktober 2020.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de termijn verlengd tot 18 oktober 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het beroep gegrond te verklaren en de bestreden beschikking te vernietigen.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het door de moeder ingestelde beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In haar beroepschrift heeft de moeder één grief geformuleerd, die ziet op het niet horen door de rechter van de moeder in eerste aanleg waardoor ze niet heeft kunnen aangeven waarom zij van mening was dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is.
5.2
Deze grief van de moeder betreft de procedurele gang van zaken bij de rechtbank in eerste aanleg, meer in het bijzonder het niet horen van de moeder in eerste aanleg. Nu het hoger beroep mede strekt tot herstel van eventuele procedurele gebreken (de zogenoemde herstelfunctie van het hoger beroep), heeft de moeder geen belang bij een inhoudelijk oordeel van deze grief.
5.3
Ingevolge de zogenoemde tweeconclusieleer, ex artikel 347 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), welk artikel ook van toepassing is op verzoekschriftenprocedures in hoger beroep als de onderhavige, in combinatie met het verder in de rechtspraak ontwikkelde zogenoemde grievenstelsel in procedures in hoger beroep, had de moeder al haar grieven tegen de bestreden beschikking in haar beroepschrift moeten opnemen.
5.4
Het hof stelt echter vast dat door de moeder is verzuimd om in haar beroepschrift inhoudelijke grieven tegen de bestreden beschikking te formuleren terwijl niet is gebleken van redenen waarom dat niet mogelijk zou zijn geweest. Integendeel, de bestreden beschikking was ten tijde van het instellen van het beroep bij de moeder bekend. Zij heeft deze beschikking zelfs als bijlage bij het beroepschrift meegestuurd. De advocaat van de moeder heeft ter zitting, desgevraagd, nog gesteld dat de bezwaren van de moeder bekend waren voorafgaand aan de zitting in eerste aanleg. Voor zover de advocaat daarmee bedoelt te stellen dat het op grond daarvan niet meer nodig was om in de procedure in hoger beroep inhoudelijke grieven te formuleren, volgt het hof hem, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor reeds is aangegeven over de twee-conclusieleer en het grievenstelsel, niet.
5.5
Nu inhoudelijke grieven tegen de bestreden beschikking ontbreken zal het hof het hoger beroep van de moeder afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst het hoger beroep van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 23 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.