ECLI:NL:GHARL:2021:2892

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
21-004026-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en poging doodslag met gebruik van een mes in eetcafé

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, [voornaam verdachte], is beschuldigd van doodslag op [slachtoffer 1] en poging tot doodslag op [slachtoffer 2] op 5 augustus 2017 in Reutum. Tijdens een vechtpartij in en buiten een eetcafé heeft de verdachte met een steakmes meerdere keren in de rug van [slachtoffer 1] gestoken, wat leidde tot diens overlijden. Ook [slachtoffer 2] is verwond door een steekwond. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte, [voornaam medeverdachte], betrokken waren bij de gewelddadige confrontatie met de groep Winterswijk. De verdachte heeft een alternatieve lezing van de gebeurtenissen gepresenteerd, maar het hof heeft deze als niet aannemelijk beoordeeld. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag en poging tot doodslag, en hem een gevangenisstraf van veertien jaar opgelegd. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoeding is toegewezen voor materiële schade, maar niet voor immateriële schade, omdat de benadeelden niet direct met de gevolgen van het misdrijf waren geconfronteerd. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004026-18
Uitspraak d.d.: 26 maart 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 5 juli 2018 met parketnummer
08-952843-17 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in [detentie] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 20 februari 2019, 3 maart 2021, 17 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. U. Ural, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere strafoplegging en een andere beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
Feit 1. Primair
hij op of omstreeks 05 augustus 2017, te Reutum , gemeente Tubbergen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] met een steakmes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meerdere malen, althans eenmaal, in het lichaam, te steken en/of te stoten, althans te treffen;
subsidiair
hij op of omstreeks 05 augustus 2017, te Reutum , gemeente Tubbergen, openlijk, te weten in het eetcafé [naam café] en/of op en naast het terras voor voornoemd eetcafé en/of op of aan de openbare weg, de [naam straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1] te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen en/of met een steakmes, althans met een scherp en puntig voorwerp, een of meermalen in het lichaam te steken en/of te stoten, althans te treffen, terwijl dit door hem gepleegde geweld de [betrokkene 6] van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
Feit 2. Primair
hij op of omstreeks 05 augustus 2017, te Reutum , gemeente Tubbergen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer 2] meerdere malen, althans eenmaal, met een steakmes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gestoten, althans heeft getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 05 augustus 2017, te Reutum , gemeente Tubbergen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk die [slachtoffer 2] meerdere malen, althans eenmaal, met een steakmes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gestoten, althans heeft getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 05 augustus 2017, te Reutum , gemeente Tubbergen, openlijk, te weten in het eetcafé [naam café] en/of op en naast het terras voor voornoemd eetcafé en/of op of aan de openbare weg, de [naam straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 2] te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen en/of met een steakmes, althans met een scherp en puntig voorwerp, een of meermalen in de rug, althans in het lichaam, te steken en/of te stoten, althans te treffen, terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter zitting in hoger beroep gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde te weten:
1. primair|: medeplegen doodslag op [slachtoffer 1] ,
2 primair medeplegen poging doodslag op [slachtoffer 2] .
Hij heeft daartoe aangevoerd hetgeen in zijn op schrift gesteld requisitoir is verwoord, dat aan het hof is overgelegd en hetgeen hij bij repliek nog nader heeft aangevoerd, wat is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van 3 maart 2021
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ter zitting bepleit dat verdachte ten aanzien van beide feiten dient te worden vrijgesproken van het medeplegen en wat het eventueel alleen plegen betreft moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, waarbij een beroep is gedaan op – kort gezegd – noodweer en noodweerexces. Er is daartoe aangevoerd hetgeen in de pleitnota is verwoord, welke aan het hof is overgelegd, en hetgeen in dupliek nog nader is aangevoerd, wat is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van 3 maart 2021. Voorts is de betrouwbaarheid van een aantal getuigen betwist en is aan het hof verzocht om bepaalde verklaringen uit te sluiten van het bewijs.
Oordeel van het hof
Inleidende overwegingen
Op 5 augustus 2017 vond een geweldsincident plaats in en buiten het eetcafé [naam café] in Reutum . Verdachte en zijn broer [voornaam medeverdachte] zijn diezelfde nacht aangehouden en in verzekering gesteld. Tot ongeveer drieënhalf jaar na het incident hebben beide verdachten zich grotendeels op hun zwijgrecht en/of verschoningsrecht beroepen. Pas zeer kort voor de inhoudelijke behandeling van de zaak, namelijk op 22 februari 2021, hebben beide verdachten op hun verzoek een verklaring bij de raadsheer-commissaris afgelegd.
Tijdens het verhoor bij de raadsheer-commissaris hebben verdachten zich bij een aantal vragen (weer) beroepen op hun zwijgrecht en/of verschoningsrecht. Ook ter zitting van het hof hebben verdachten zich op een aantal vragen beroepen op hun verschoningsrecht, waaronder vragen ten aanzien waarvan zij zich ook bij de raadsheer-commissaris hadden beroepen op het verschoningsrecht.
Bij de gewelddadige gebeurtenissen zijn meerdere personen betrokken geweest en daarnaast zijn ook andere personen getuige geweest van het geweldsincident buiten het eetcafé. Het hof stelt echter op basis van het dossier vast dat het er op zijn minst de schijn van heeft dat (een aantal van) deze personen - onder wie ook bekenden van de beide slachtoffers - geen volledige openheid van zaken heeft kunnen geven al dan niet als gevolg van bovenmatig drank- en/of drugsgebruik.
Dit gebrek aan volledige openheid van zaken is een complicerende factor geweest bij de vaststelling van de feiten en omstandigheden die van belang zijn bij de beantwoording door het hof van de voorliggende bewijsvragen. Het hof zal het bewijs dat wel uit het dossier en de verklaringen ter zitting naar voren komt om die reden met de nodige behoedzaamheid gebruiken en waarderen. Voordat het hof toekomt aan de beoordeling van wat tot bewijs kan worden gebezigd, zal het hof eerst vaststellen wat door partijen niet wordt betwist.
In de hierna volgende overwegingen zal het hof verdachte en de medeverdachte, [medeverdachte] , evenals [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , ten behoeve van de leesbaarheid bij hun respectievelijke voornamen noemen; [voornaam verdachte] , [voornaam medeverdachte] , [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] .
Vaststaande feiten en omstandigheden
Na middernacht op 5 augustus 2017 bevonden zich nog ongeveer tien gasten in het eetcafé [naam café] , gelegen tegenover camping “ [naam camping] ”, in Reutum , in de gemeente Tubbergen. Deze gasten zijn te verdelen in drie groepjes: de groep Enschede ( [voornaam verdachte] , [voornaam medeverdachte] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ), de groep Winterswijk ( [voornaam slachtoffer 1] , [voornaam slachtoffer 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ) en de groep Weerselo ( [betrokkene 5] en [betrokkene 6] ). Omstreeks 02.00 uur zaten of stonden alle gasten aan of nabij de bar in het eetcafé. Op enig moment ontstond een woordenwisseling tussen [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en de eigenaar van het café, [eigenaar café] . Er ontstond vervolgens een vechtpartij tussen (leden van) de groep Enschede en de groep Winterswijk. Daarbij werd (over en weer) geduwd, getrokken, geslagen en/of geschopt. Op enig moment is de groep Winterswijk buiten het café beland, maar de rust was nog niet weergekeerd.
De groepen waren over en weer naar elkaar aan het schreeuwen en daagden elkaar uit,
waarbij [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] eerst nog in het eetcafé waren.
Korte tijd later bevonden [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] zich ook buiten het eetcafé en vervolgens heeft daar een gewelddadige confrontatie plaatsgevonden tussen [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] aan de ene kant en leden van de groep Winterswijk aan de andere kant. Omstreeks 02.15 uur is met het mobiele nummer van [voornaam medeverdachte] 112 gebeld, waarbij de melding van meerdere gewonden werd gedaan. Door de meldkamer van de politie zijn diverse eenheden van de politie ter plaatse gestuurd. [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] zijn door de politie zittend in de keuken van het eetcafé aangetroffen. Zij zaten naast elkaar tegen de muur.
Achter [voornaam verdachte] is een steakmes gevonden. Later is ook een steakmes onder een stalen aanrecht in de keuken aangetroffen. Bij [voornaam slachtoffer 1] , [voornaam slachtoffer 2] en [voornaam verdachte] zijn steek- en/of snijletsel(s) geconstateerd. [voornaam slachtoffer 1] is als gevolg van zijn verwondingen overleden.
Het hof komt nu toe aan de beoordeling wat van het beschikbare materiaal tot het bewijs kan worden gebezigd.
Beoordeling bewijsmiddelen
Letsels
Het hof stelt ten aanzien van de bij de betrokken personen geconstateerde letsels het volgende vast.
Verwondingen en overlijden [voornaam slachtoffer 1] zoals neergelegd in de rapportages van – kort gezegd - de (forensisch en/of medisch) deskundigen.
Na het incident werden bij [voornaam slachtoffer 1] diverse snij- en steekverwondingen gezien. [voornaam slachtoffer 1] heeft verspreid over het lichaam diverse letsels opgelopen, te weten vier scherprandige steek-snijletsels aan de linkerarm, de borstkas links zijwaarts, ter hoogte van de middelste oksellijn en de rug rechts laag, iets naast het midden. De letsels aan de linkerarm, de borstkas en de rug hadden onderliggende steekkanalen (van respectievelijk circa negen centimeter, zes centimeter en minimaal acht centimeter) die langer (dieper) waren dan de lengten van deze letsels (respectievelijk zeven en een half centimeter, vier en een half centimeter en vijf centimeter) en worden daarom steekletsels genoemd. Gezien het aspect van deze drie wonden en wondranden, met plaatselijk inkepingen en huidflapjes, wordt geconcludeerd dat er meer dan één steekbeweging en/of verandering van steekrichting is geweest in deze wonden. Het letsel aan de rug had een onderliggend steekkanaal dat hoofd- en voorwaarts verliep en schuin aan het lichaam, vastgesteld in ruggelings en gestrekte positie van het lichaam. Het steekkanaal verliep onder andere door de rugspieren laag, het middenrif rechts achterwaarts, de rechterborstholte, de onderrand van de rechterlong (onderkwab) met daarin een perforatie van vier centimeter lengte. Er was in relatie met dit steekkanaal circa 650 milliliter bloed opgehoopt in de rechterborstholte en de rechterlong was samengevallen. Er was een minimale oppervlakkige beschadiging aan het oppervlak van de twaalfde rib rechts. Het letsel aan de linker onderarm had juist een vrij ondiepe onderliggende perforatie in de onderhuidse weefsels (tot enkele centimeters diep), terwijl dit letsel beduidend langer was (lengte vier en een half centimeter) en wordt daarom een snijletsel genoemd.
Daarnaast had [voornaam slachtoffer 1] meerdere (acht) oppervlakkige huidbeschadigingen met scherprandig aspect en plaatselijk minimale huidflapjes en streepvormige oppervlakkige huidverkleuringen met plaatselijk oppervlakkige beschadigingen aan de strekzijde van de vingers van de rechterhand en aan de buigzijde van de rechteronderarm. Deze waren maximaal 0,7 centimeter lang.
De vier scherprandige steek- en snijletsels waren bij het leven ontstaan door ingewerkt uitwendig mechanisch scherprandig snijdend en perforerend geweld, zoals opgeleverd kan worden door één of meerdere messen. Eén van deze letsels, te weten het steekkanaal in de rug, ging gepaard met onder andere perforatie van de rechterborstholte, een samengevallen rechterlong en bloedverlies in de rechterborstholte, waarmee het intreden van de dood wordt verklaard door de combinatie van stoornissen van de long- en ademhalingsfunctie en algehele weefselschade door bloedverlies. Het intreden van de dood wordt verklaard door gevolgen van dit scherprandig steekletsel.
De oppervlakkige huidbeschadigingen met scherprandig aspect en plaatselijk minimale huidflapjes en streepvormige oppervlakkige huidverkleuringen met plaatselijk oppervlakkige beschadigingen aan de strekzijde van de vingers van de rechterhand en aan de buigzijde van de rechteronderarm waren bij leven ontstaan door ingewerkt uitwendig mechanisch plaatselijk krassend, plaatselijk snijdend, geweld zoals door botsen tegen, snijden met een scherppuntig en/of scherppuntig en scherprandig voor werken zoals kan worden opgeleverd met een mes. Deze letsels kunnen passen bij
afweerletselstegen bovengenoemd ingewerkt uitwendig mechanisch scherprandig snijdend en perforerend geweld.
Verwondingen [voornaam slachtoffer 2] zoals blijkt uit de in het dossier aanwezige (medische) informatie;
Ook [voornaam slachtoffer 2] heeft als gevolg van het incident onder meer een steekwond opgelopen. Links op zijn onderrug, enkele centimeters boven het niveau van de bekkenrand, bevindt zich een penetrerend huidletsel. Ook heeft [voornaam slachtoffer 2] op zijn rug een snijwond opgelopen. Iets links van het midden van de borstwervelkolom bevindt zich een iets wijkend, gladrandig huidletsel. In het ziekenhuis is aan [voornaam slachtoffer 2] verteld dat één van deze verwondingen diep was.
Verwondingen [voornaam verdachte] en ontbreken van verwondingen bij [voornaam medeverdachte]
In het ziekenhuis werd geconstateerd dat [voornaam verdachte] snijverwondingen had aan zijn linkerhand. Het betroffen twee diepe sneeën in de wijs- en middelvinger.
[voornaam medeverdachte] heeft als gevolg van het incident geen steek- en ook geen snijletsels opgelopen.
Conclusie letsels
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen volgt dat [voornaam slachtoffer 1] , [voornaam slachtoffer 2] en [voornaam verdachte]
(steek-/snij)letsels hebben opgelopen.
[voornaam slachtoffer 1] is als gevolg van het steekletsel in zijn rug komen te overlijden.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld wat de toedracht is geweest tijdens de gebeurtenissen op 5 augustus 2017.
Voor de beantwoording van deze vraag acht het hof van belang:
  • de zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen,
  • de 112-melding,
  • de twee aangetroffen steakmessen,
  • het (overige) bloedsporenbeeld.
Het hof zal deze bewijsmiddelen achtereenvolgens bespreken.
Getuigenverklaringen
Opnamen verhoren [getuige 2] , [getuige 1] en [eigenaar café]
Het dossier bevat diverse verklaringen van getuigen.
Op verzoek van de verdediging is een aantal van de auditief geregistreerde getuigenverhoren woordelijk uitgewerkt en aan het strafdossier toegevoegd, namelijk de verhoren van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [eigenaar café] .
Gebleken is dat de eerste verklaring van [getuige 2] (afgelegd op 5 augustus 2017) en de tweede verklaring van [eigenaar café] (afgelegd op 9 augustus 2017) wel zijn opgenomen, maar niet meer beschikbaar zijn. De verdediging heeft gewezen op verschillen tussen de zakelijke weergave van de verklaringen zoals opgenomen in de nog wel beschikbare (niet woordelijk uitgewerkte) processen-verbaal en de (wel woordelijk uitgewerkte) AVR-bestanden, waarbij komt dat [eigenaar café] in een later verhoor heeft verklaard, dat hij tijdens dit (tweede) niet meer beschikbare verhoor, onder druk is gezet door de verbalisanten.
Nu de auditieve registraties van één van de verhoren van [getuige 2] en één van de verhoren van [eigenaar café] niet (meer) beschikbaar zijn, ontbreekt daardoor - ook voor de verdediging - de mogelijkheid van controle op de totstandkoming en de inhoud van de verklaringen.
Hiermee is naar het oordeel van het hof sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Het hof is van oordeel dat het enkele gegeven dat twee audioregistraties van getuigenverhoren niet meer beschikbaar zijn, niet zonder meer de stelling van de verdediging rechtvaardigt dat “het TGO-team Grenada vrijelijk en naar eigen goeddunken door op dergelijke selectieve wijze te verbaliseren als enig doel voor ogen heeft gehad de beide broers te laten veroordelen”. Voor zover de verdediging daarmee heeft willen betogen dat met de opsporing belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een goede procesorde en dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, deelt het hof dit standpunt niet.
De verdediging heeft overigens over de ernst van het verzuim en het daardoor veroorzaakte nadeel voor verdachte van het ontbreken van de twee audioregistraties van verhoren, niets aangevoerd. Voor zover de verdediging heeft bedoeld te betogen dat ten aanzien van deze twee verhoren de mogelijkheid bestaat dat de weergave van de verhoren in de processen-verbaal niet overeenkomt met hetgeen letterlijk is verklaard, overweegt het hof dat de zakelijke weergave van de verklaringen van [getuige 1] en [eigenaar café] van die verhoren - waarvan de AVR-bestanden dus niet (meer) beschikbaar zijn - niet zal worden gebruikt voor het bewijs.
Woordelijke weergave verhoren [getuige 1] , [eigenaar café] en [getuige 2]
Het hof neemt in aanmerking dat is gebleken dat, zoals ook door de verdediging naar voren is gebracht, er verschillen zitten tussen de geverbaliseerde verhoren van de getuigen [getuige 1] , [eigenaar café] en [getuige 2] en de woordelijke weergave van die verhoren op basis van de uitwerking van de AVR-bestanden. Ook hier geldt echter dat het hof van oordeel is dat van een doelbewuste of grove veronachtzaming van de belangen van de verdediging niet is gebleken.
De geconstateerde verschillen zijn niet van dien aard dat dit gegeven tot de gevolgtrekking dient te leiden dat met de opsporing belaste ambtenaren ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een goede procesorde en dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Het hof zal uitsluitend de woordelijke uitwerkingen van de verhoren van deze getuigen betrekken bij de bewijsvraag. Overigens geldt voor de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [eigenaar café] dat zij meermalen zijn verhoord en de verdediging de getuigen [getuige 1] en [eigenaar café] heeft kunnen ondervragen bij de raadsheer-commissaris en van deze gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt. Dit alles tezamen maakt dat het hof van oordeel is dat de verdachte op geen enkele wijze in zijn verdediging is geschaad.
Betrouwbaarheid verklaringen getuige [getuige 1] , [eigenaar café] , [getuige 2] en [betrokkene 1]
De verdediging heeft met name de betrouwbaarheid van de door de getuigen [getuige 1] en [eigenaar café] afgelegde verklaringen betwist en betoogd dat deze niet tot bewijs kunnen worden gebruikt. Hetgeen de verdediging ter nadere onderbouwing daarvan heeft aangevoerd, is vermeld in de overgelegde pleitnota, die aan dit arrest is gehecht en waarvan de inhoud - in zoverre - als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Het hof stelt voorop dat het aan de rechter is om door getuigen afgelegde verklaringen te toetsen op hun totstandkoming en deze te waarderen ten aanzien van de bruikbaarheid ervan voor het bewijs. Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Verklaringen van getuige [getuige 1]
Het hof stelt vast dat de getuige [getuige 1] door de politie tweemaal is gehoord, te weten op 5 en 9 augustus 2017. Op verzoek van de verdediging zijn onder meer de verhoren van [getuige 1] woordelijk uitgewerkt en toegevoegd aan het strafdossier. [getuige 1] heeft daarin onder meer verklaard dat zij [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] uit de keuken zag komen toen de groep Winterswijk buiten stond. Op dat moment waren alleen zij ( [getuige 1] ), [getuige 2] , [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] in het café. Waar [eigenaar café] op dat moment was, weet zij niet. [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] zijn toen samen naar buiten gelopen. Zij liepen schouder aan schouder. [getuige 1] hoorde dat [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] met elkaar aan het praten waren, maar zij kon niet verstaan wat ze tegen elkaar zeiden. Tussen hen in zag zij een mes. Zij weet eigenlijk zeker dat de oudste broer ( [voornaam verdachte] ) het mes vast had. Zowel [voornaam verdachte] als [voornaam medeverdachte] liep door de voordeur van het eetcafé naar buiten.
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan het waarheidsgehalte en de betrouwbaarheid van de door [getuige 1] op basis van eigen waarnemingen afgelegde verklaringen. Het hof stelt vast dat haar verklaringen niet alleen op hoofdlijnen, maar ook op essentiële punten steun vinden in andere bewijsmiddelen en acht deze verklaringen dus bruikbaar voor het bewijs. De enkele omstandigheid dat [getuige 1] - zoals zij zelf overigens heeft erkend - in haar eerste verklaring van 5 augustus 2017 niet de waarheid heeft gesproken en toen heeft verklaard dat zij niet alles zou hebben gezien doordat zij op het toilet zat, doet aan het waarheidsgehalte en daarmee de betrouwbaarheid van de rest van die verklaring en van haar verklaring van 9 augustus 2017 niet af. Immers, door te verklaren dat zij op het toilet was, wilde zij kennelijk voorkomen te moeten/gaan verklaren over hetgeen zij had gezien.
Het hof leidt dat af uit de door haar voor die leugen gegeven uitleg, te weten dat ze bang was voor haar eigen veiligheid en die van haar kinderen.
[getuige 1] bevond zich op het moment van de voor verdachte belastende waarnemingen in het eetcafé waar kort daarvoor een kortdurende maar hevige vechtpartij had plaatsgevonden, waarbij ook haar partner [eigenaar café] was betrokken en waarbij zij had geprobeerd om de vechtenden te scheiden en zelf ook was geslagen. Dat [getuige 1] emotioneel was, boos en in shock, zoals zij heeft verklaard, acht het hof aannemelijk en kan een plausibele verklaring zijn voor een aantal door de raadsman benoemde verschillen in haar verklaringen. Deze verschillen zijn naar het oordeel van het hof echter van ondergeschikte betekenis.
Het hof acht haar verklaringen juist authentiek en stelt aan de hand van de woordelijk uitgewerkte verklaringen vast dat zij goed nadenkt over de door de politie gestelde vragen voordat zij antwoord geeft en soms ook gewoon verklaart dat zij het antwoord niet (meer) weet.
De stelling van de raadsman dat [getuige 1] gelet op haar alcoholgebruik geen betrouwbare waarnemingen heeft kunnen doen, deelt het hof niet. [getuige 1] is in haar verhoor open geweest over haar alcoholgebruik en heeft verklaard ongeveer 8 pijpjes bier te hebben gedronken en daardoor aangeschoten te zijn geweest. De kwalificatie “straalbezopen” die de raadsman aan haar alcoholgebruik verbindt, vindt geen enkele steun in het dossier en dat zij door haar alcoholgebruik geen concrete en betrouwbare waarnemingen heeft kunnen doen is ook overigens niet gebleken. Dat [getuige 1] heeft verklaard dat zij mogelijk een black-out heeft gehad wordt door haar niet in verband gebracht met het gebruik van alcohol en ziet op het moment dat zij buiten het café heeft gerookt en de waarnemingen die zij toen heeft gedaan.
Het hof betrekt bij dit alles ook de inhoud van afgeluisterde telefoongesprekken van 5 en 6 augustus 2017 waarin [getuige 1] bevestigt wat zij bij de politie heeft verklaard over haar waarnemingen in het café.
Verklaringen van [betrokkene 1] en [getuige 2]
Toen de vechtende partijen waren gescheiden en [getuige 1] bezig was met het opruimen van het café, waren naast [getuige 1] beide verdachten, de getuige [getuige 2] en de getuige [betrokkene 1] nog in het café. [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij niet wist hoeveel mensen er na de vechtpartij nog in het café waren, maar bijna zeker weet dat hij heeft gezien dat beide verdachten uit de keuken kwamen en vervolgens samen naar buiten liepen.
[betrokkene 1] heeft - als verdachte - aanvankelijk verklaard dat [voornaam medeverdachte] en [voornaam verdachte] ineens weer buiten waren, dat zij geen idee had hoe dat kwam, dat “het” (het hof begrijpt: het incident) buiten verder ging en dat zij meteen achter hen aan naar buiten ging. Buiten heeft [betrokkene 1] geprobeerd om [voornaam verdachte] én [voornaam medeverdachte] tegen te houden en weg te duwen en te trekken. Anders dan de verdediging heeft gesteld, beschouwt het hof de verklaring van [betrokkene 1] niet als een contra-indicatie voor hetgeen [getuige 1] heeft verklaard, mede vanwege het feit dat die verklaring op onderdelen bevestiging vindt in de verklaring van [getuige 2] .
De verklaringen van [betrokkene 1] en [getuige 2] komen op van belang zijnde punten overeen met onderdelen van de verklaringen van [getuige 1] en bevestigen naar het oordeel van het hof de waarnemingen van [getuige 1] over de gebeurtenissen in het café kort voordat beide verdachten naar buiten gaan.
Het hof ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, noch anderszins aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de als bewijs te gebruiken verklaringen van [getuige 1] en de daarin opgenomen waarnemingen, te twijfelen. Het hof verwerpt dan ook de door de verdediging gevoerde verweren.
Betrouwbaarheid verklaring getuige [eigenaar café]
Het hof stelt vast dat de getuige [eigenaar café] door de politie vier maal is gehoord, te weten twee keer op 5 augustus 2017, op 9 augustus 2017 en op 4 oktober 2017. Op verzoek van de verdediging zijn het eerste verhoor van [eigenaar café] van 5 augustus 2017 en de verhoren van
9 augustus 2017 en 4 oktober 2017 woordelijk uitgewerkt en aan het dossier toegevoegd.
Uit de verhoren van [eigenaar café] blijkt onder meer dat hij heeft gezien dat [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] (samen) (met een stoel) aan het (in)slaan waren op/tegen [voornaam slachtoffer 1] . [eigenaar café] heeft na het incident ook tegen de vader van [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] , te weten [benadeelde 1] , aangegeven waar [voornaam slachtoffer 1] moet hebben gelegen en waar [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] op [voornaam slachtoffer 1] aan het intrappen en inslaan waren. Dat kan ook volgen uit de verklaring van [benadeelde 1] , hetgeen is bevestigd door [eigenaar café] zelf.
Ook geeft [benadeelde 1] in zijn verklaring aan dat [eigenaar café] hem vertelde dat hij – [eigenaar café] - op dat moment tegen [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] zou hebben gezegd: “Jullie schoppen hem (het hof begrijpt: [voornaam slachtoffer 1] ) nog [betrokkene 6] ”. [eigenaar café] heeft verklaard dat hij zich kan voorstellen dat hij dit heeft gezegd tegen [benadeelde 1] . Dat [eigenaar café] in latere verhoren heeft aangegeven dat hij niet meer zeker weet dat het de twee mannen uit Enschede
(het hof begrijpt dat [eigenaar café] hiermee [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] bedoelt)zijn geweest die aan het slaan waren, maar dat hij wel 100% zeker weet dat hij één van de mannen uit Enschede met een terrasstoel heeft zien slaan op één van de jongens uit Winterswijk, maakt nog niet dat aan het waarheidsgehalte en de betrouwbaarheid van zijn eerdere verklaring getwijfeld dient te worden. De latere verklaring sluit zijn eerdere verklaring, voor zover inhoudende dat [eigenaar café] buiten zag dat [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] (samen) (met een stoel) aan het (in)slaan waren op [voornaam slachtoffer 1] , niet uit.
De door [eigenaar café] afgelegde verklaringen komen op essentiële punten ook overeen waar het gaat om de door hem gedane waarnemingen buiten het café. Hetgeen [eigenaar café] aan [benadeelde 1] heeft verteld, heeft hij verteld kort na het incident, op het moment dat, zoals [eigenaar café] in latere verhoren heeft aangegeven, “alles nog fris was”.
Het hof ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, namelijk dat [eigenaar café] in zijn derde verhoor aangeeft bepaalde gebeurtenissen niet helemaal zeker meer te weten, noch anderszins, aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de tot bewijs te gebruiken verklaring van [eigenaar café] . Het hof heeft bij dat oordeel ook de verklaring van [benadeelde 1] betrokken en deze in onderling verband en samenhang gelezen met de door [eigenaar café] afgelegde verklaring. De overigens niet nader onderbouwde stelling van de verdediging dat [eigenaar café] bepaalde onderdelen misschien wel tegen de familie [familienaam] heeft gezegd, maar dat dit voortkomt uit gevoelens van medeleven of het naar de mond willen praten, is louter speculatief van aard en wordt om die reden gepasseerd. Het hof verwerpt dan ook het door de verdediging gevoerde verweer.
Conclusie getuigenverklaringen van [getuige 1] , [eigenaar café] , [getuige 2] en [betrokkene 1]
Het hof stelt op grond van onder andere de verklaringen van [getuige 1] , [eigenaar café] , [getuige 2] en [betrokkene 1] , in onderling verband en samenhang bezien, vast dat [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] vanuit en/of uit de richting van de keuken van het eetcafé samen naar buiten zijn gelopen en dat zij, al dan niet tegelijkertijd, samen buiten een gewelddadige confrontatie zijn aangegaan met de jongens van de groep Winterswijk, onder wie [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] .
Het hof stelt verder vast dat geen van de getuigen heeft verklaard te hebben gezien dat er tijdens het incident buiten een mes is gebruikt.
Aangezien echter niet in discussie is dat beide slachtoffers ( [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] ) met een mes/scherp voorwerp zijn gestoken/gesneden, zal het hof thans overgaan tot de bespreking van de eerder genoemde steakmessen, de overige bloedsporen en de 112 melding.
Steakmessen
Aantreffen steakmessen
1.
Mes 1.
Toen de politie ter plaatse arriveerde, troffen zij [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] aan in de keuken van het eetcafé. Zij zaten naast elkaar op de grond. Een politiemedewerkster, [verbalisant 1] , begeleidde de ambulancemedewerker [betrokkene 7] naar [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] in de keuken. [betrokkene 7] , die vervolgens [voornaam verdachte] onderzocht, liet aan [verbalisant 1] met gebaren blijken dat hij een voorwerp zag achter de rug van [voornaam verdachte] . [betrokkene 7] pakte het voorwerp - dit bleek een mes te zijn - en overhandigde het mes aan [verbalisant 1] . Het mes, naar vast staat een steakmes soortgelijk aan de steakmessen die in keuken van het café “ [naam café] ” lagen, werd vervolgens veiliggesteld.
De verdediging heeft aangevoerd dat de waarnemingen van [betrokkene 7] evident onjuist zijn en niet passen bij de feiten. Hetgeen de verdediging ter nadere onderbouwing daarvan heeft aangevoerd, is vermeld in de overgelegde pleitnota die aan dit arrest is gehecht en waarvan de inhoud - in zoverre - als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd
.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
[betrokkene 7] heeft in zijn eerste verklaring bij de politie op 24 augustus 2017 verklaard dat hij bij [voornaam verdachte] achter zijn rug een soort steakmes zag, dat het lemmet naar beneden wees en het handvat aan de bovenzijde was. Hoe het mes precies vast zat, kon hij zich niet meer herinneren. [betrokkene 7] geeft aan dat er
mogelijkeen lusje aan de broek zat of dat het mes
mogelijkdoor een lusje heen was gestoken. [betrokkene 7] kan het dus, zo stelt het hof vast, niet met zekerheid zeggen. Wel weet hij dat hij het gehele mes zag. Bij de raadsheer-commissaris heeft [betrokkene 7] verklaard dat hij het mes tussen het touwtje van de joggingbroek zag zitten.
[betrokkene 7] geeft bij de raadsheer-commissaris verder aan dat hij 100% zeker weet dat hij het mes uit de lus heeft weggehaald. Het mes zat niet in de broekzak, maar achter het lusje.
Het hof stelt allereerst vast dat [betrokkene 7] vanaf het begin - in zijn eerste verklaring - niet heel duidelijk heeft verklaard over hoe hij het mes precies bij [voornaam verdachte] heeft aangetroffen. Met name over de aanwezigheid van een lusje aan de broek van [voornaam verdachte] is [betrokkene 7] onzeker.
Het hof stelt op grond van foto 5 op pagina 4262 vast dat er geen lusje in of aan de broek van [voornaam verdachte] is te zien. Hoe het mes zich precies achter de rug van [voornaam verdachte] heeft bevonden is - ook achteraf - niet exact vast te stellen. Op grond van de verklaringen van [betrokkene 7] kan in ieder geval wel worden vastgesteld - en het hof heeft daar geen twijfels over - dat het gehele mes zichtbaar was en dat het mes achter de rug van [voornaam verdachte] is aangetroffen met het lemmet naar beneden.
Op grond van de foto die door een politieagent is gemaakt kan tevens worden vastgesteld dat het mes zich allereerst in de rechterbroekzak van [voornaam verdachte] bevond, met het lemmet omhoog, welk mes later door [betrokkene 7] achter de rug van [voornaam verdachte] is aangetroffen. In weerwil van hetgeen door de raadsman hierover naar voren is gebracht, leidt het hof hieruit af dat [voornaam verdachte] , terwijl hij op de grond in de keuken zat, het mes op enig moment vanuit zijn rechterbroekzak achter zijn rug heeft gebracht.

2 Mes 2.

In het eetcafé is door de forensische opsporing tactisch en forensisch onderzoek gedaan. In het café werd daarbij nog een (tweede) mes aangetroffen op de vloer in de keuken onder een stalen aanrechtblad. Ook dit mes is in beslag genomen.
Op 6 augustus 2017 werd een tactische doorzoeking in het café, bar en keuken uitgevoerd. Door de verbalisant werd vastgesteld dat er in de keuken in een rieten mandje bestekenvelopjes aanwezig waren. Met uitzondering van twee envelopjes waren het complete setjes bestaande uit een servet, een steak/bistro mes en een vork. Bij twee envelopjes ontbrak het steak/bistro mes.
In een eetgedeelte verbonden aan het cafégedeelte bevond zich ook een bestekbak waarin dezelfde bestekenvelopjes aanwezig waren. Alle aanwezige envelopjes daar bestonden uit een compleet setje van telkens een steakmes en een vork.
Het hof gaat er op grond van dit tactisch onderzoek, in onderling verband en samenhang bezien met de getuigenverklaring van [getuige 1] , vanuit - en heeft geen reden daaraan te twijfelen - dat de twee aangetroffen messen afkomstig waren uit de keuken van het café.
Onderzoek steakmessen
Beide messen zijn door het NFI onderzocht op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA.
Ook is van deze twee messen DNA-RNA materiaal veiliggesteld met de vraag aan het NFI of er RNA-onderzoek mogelijk is.

1.Mes 1.

Het mes dat achter [voornaam verdachte] werd aangetroffen, is voorzien van het SIN: AAKA4973NL. Het mes werd op drie plaatsen bemonsterd, namelijk op het lemmet bij de overgang naar het heft, halverwege het lemmet en halverwege het heft van het mes.
In de bemonstering op het lemmet bij de overgang naar het heft werd celmateriaal aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [voornaam slachtoffer 1] (en [voornaam verdachte] ), waarbij de matchkans bij beiden kleiner is dan 1 op 1 miljard.
In de bemonstering van de snijrand van dit mes werd celmateriaal aangetroffen dat ook afkomstig kan zijn van [voornaam slachtoffer 1] .
De bemonstering van het lemmet en de snijrand van dit mes zijn onderworpen aan een onderzoek naar de aard van het aanwezige celmateriaal met behulp van ‘RNA-orgaantypering’.
Op basis van de resultaten van het DNA- en RNA-onderzoek aan bemonsteringen van het lemmet van dit mes en van de snijrand van dit mes wordt geconcludeerd dat deze bemonsteringen spierweefsel en bloed kunnen bevatten die afkomstig kunnen zijn van [voornaam slachtoffer 1] .

2.Mes 2.

Het mes dat onder een stalen aanrechtblad werd aangetroffen is voorzien van het SIN: AAJQ9980NL.
In de bemonstering van de snijrand van het mes werd celmateriaal aangetroffen dat afkomstig kan zijn van zowel [voornaam slachtoffer 1] als [voornaam slachtoffer 2] . In de bemonstering van het heft van het mes werd celmateriaal aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [voornaam slachtoffer 1] (als ook van [voornaam verdachte] ).
Conclusie steakmessen
Op basis van de resultaten van het DNA- en RNA-onderzoek aan bemonsteringen van het lemmet en van de snijrand van
het mes dat achter [voornaam verdachte] werd aangetroffen (mes 1),wordt geconcludeerd dat deze bemonsteringen spierweefsel en bloed kunnen bevatten dat afkomstig kan zijn van [voornaam slachtoffer 1] .
Gelet op het feit dat op dit mes niet alleen bloed maar ook spierweefsel van [voornaam slachtoffer 1] is aangetroffen, overweegt het hof dat het niet anders kan zijn dan dat met dit mes is gestoken in de rug van [voornaam slachtoffer 1] als gevolg waarvan hij later is overleden. Gelet op de plaatsen waar het bloed van [voornaam slachtoffer 1] bij bemonstering is aangetroffen, acht het hof de bewijskracht hiervan zeer groot. Zoals hiervoor bij de bespreking van de forensische bevindingen ten aanzien van de letsels bij [voornaam slachtoffer 1] immers reeds is vermeld, had het letsel aan de rug een onderliggend steekkanaal dat onder andere door de
rugspierenlaag verliep.
Op basis van de resultaten van het DNA-onderzoek van de snijrand van het
mes dat is aangetroffen onder het aanrechtblad (mes 2),wordt geconcludeerd dat deze bemonstering bloed kan bevatten dat afkomstig kan zijn van [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] .
Geconcludeerd wordt dat de bemonstering van het heft van het mes bloed kan bevatten dat afkomstig kan zijn van [voornaam slachtoffer 1] .
De bewijskracht dat het bloed van [voornaam slachtoffer 1] en van [voornaam slachtoffer 2] is, acht het hof in beide gevallen eveneens zeer groot. Het hof gaat er vanuit dat er ook met dit mes is gestoken en dat hiermee [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] zijn geraakt.
Voor [voornaam slachtoffer 2] overweegt het hof voorts in het bijzonder, dat het niet anders kan zijn dan dat [voornaam slachtoffer 2] met dit mes is gestoken, nu uit het forensisch onderzoek is gebleken dat dit het enige bloedspoor (op een (steak)mes) is van [voornaam slachtoffer 2] .
Overige bloedsporen
Handen [voornaam medeverdachte]
Bij [voornaam medeverdachte] werd aan de binnenzijde van beide handen bloed aangetroffen. Dit bloed werd bemonsterd en aan een DNA-onderzoek onderworpen. In de bemonstering aan de binnenzijde van zowel rechter- als de linkerhand van [voornaam medeverdachte] werd een DNA-mengprofiel aangetroffen van drie personen, te weten van hemzelf, van [voornaam verdachte] en van [voornaam slachtoffer 1] .
Kleding [voornaam verdachte]
Ook de kleding van [voornaam verdachte] is bekeken, beschreven en fotografisch vastgelegd. Het betrof een korte grijze broek, een T-shirt en een boxershort. Alle kledingstukken waren in meer of mindere mate bevuild met bloed. Op de korte grijze broek, welke broek was voorzien van het SIN: AAKZ4600NL, werd een sporen bemonsteringsonderzoek uitgevoerd. De bemonsteringen werden op verzoek verzameld in de rechterbinnenzak van deze broek. Er werden vier bemonsteringen veiliggesteld. Deze bemonsteringen zijn door het NFI op DNA-sporen onderzocht. In drie van deze bemonsteringen werd celmateriaal aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [voornaam slachtoffer 1] , waarvan twee bemonsteringen een matchkans hebben van kleiner dan één op één miljard. De bewijskracht van de derde bemonstering is niet berekend.
Contaminatieverweren
De verdediging heeft met betrekking tot de aangetroffen sporen en onderzochte bemonsteringen nadrukkelijk gewezen op de mogelijkheid van contaminatie van sporen (bloed en weefsel) en in verband daarmee de betrouwbaarheid van de resultaten van de DNA-onderzoeken betwist.
Hetgeen de verdediging ter nadere onderbouwing daarvan heeft aangevoerd, is vermeld in de overgelegde pleitnota die aan dit arrest is gehecht en waarvan de inhoud - in zoverre - als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Het hof overweegt ten aanzien van de contaminatieverweren als volgt:
[betrokkene 7] is als ambulanceverpleegkundige opgeroepen om op 5 augustus 2017 ter plaatse ter verschijnen na het incident bij eetcafé [naam café] . [betrokkene 7] heeft verklaard dat hij [voornaam slachtoffer 1] heeft onderzocht, maar dat hij enkel en alleen aan de borst heeft gevoeld om te voelen of hij nog ademde. [betrokkene 7] heeft verder geen medische handelingen aan/bij [voornaam slachtoffer 1] verricht. Van belang in dit verband is dat [betrokkene 7] naar eigen zeggen niet die lichaamsdelen heeft aangeraakt waar [voornaam slachtoffer 1] was gestoken. Gelet op deze duidelijke verklaring van [betrokkene 7] acht het hof onaannemelijk dat, zoals de verdediging stelt, als gevolg hiervan DNA-sporen via de handschoenen van [betrokkene 7] op het steakmes terecht kunnen zijn gekomen dat later door hem achter de rug van [voornaam verdachte] is aangetroffen. Met name het aantreffen van spierweefsel (afkomstig uit een diep steekkanaal in de rug van [voornaam slachtoffer 1] ) is juist een contra-indicatie voor de door de verdediging gesuggereerde gang van zaken.
De door de verdediging geopperde mogelijkheid dat [voornaam verdachte] bloed(sporen) afkomstig van de worsteling buiten met zowel [voornaam slachtoffer 1] als [voornaam slachtoffer 2] kan hebben overgedragen op het achter hem aangetroffen mes, heeft niet alleen een hoog speculatief gehalte, maar ontbeert bovendien elke onderbouwing en zelfs een begin van aannemelijkheid. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de verdediging op dit punt.
Door de verdediging is als tweede argument voor de stelling dat mogelijk sprake is geweest van contaminatie van sporen, gewezen op de door verbalisant [verbalisant 2] bij proces-verbaal d.d. 30 december 2017 gerelateerde bevindingen en zijn nadere verhoor daarover bij de raadsheer-commissaris.
Het hof stelt vast dat verbalisant [verbalisant 2] in genoemd proces-verbaal vermeldt dat hij, voorafgaand aan het door hem samen met een aantal collega’s van de forensische opsporing verrichte sporenonderzoek, van een collega van de basis politiezorg een papieren zak zou hebben ontvangen met daarin een tuinkussen. Gevouwen in dit tuinkussen zou een mes zitten dat was aangetroffen op de keukenvloer achter [medeverdachte] , aldus [verbalisant 2] . Het mes heeft hij voorzien van het nummer SIN AAKA4973NL.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat [verbalisant 2] zich heeft vergist ten aanzien van de wijze waarop het mes was verpakt.
De wijze waarop het betreffende mes is aangetroffen, veiliggesteld en overgedragen aan de forensische opsporing is namelijk gedetailleerd beschreven in een aantal processen-verbaal respectievelijk opgemaakt door [verbalisant 1] (pag. 48) en [verbalisant 3] (pag. 40 en 49). Kort samengevat en zakelijk weergegeven komt het erop neer dat verbalisant [verbalisant 1] het betreffende mes, dat achter de rug van [voornaam verdachte] was aangetroffen (en niet zoals [verbalisant 2] abusievelijk vermeldt ‘achter de rug van [medeverdachte] ’) heeft aangepakt van ambulancemedewerker [betrokkene 7] , dat hij het mes vervolgens meteen heeft doorgegeven aan zijn collega [verbalisant 3] en dat [verbalisant 3] daarna direct naar een dienstvoertuig is gelopen en het mes heeft veiliggesteld in een daarvoor bestemde papieren zak. [verbalisant 3] geeft aan dat hij deze zak meteen heeft overgedragen aan een medewerker van de forensische opsporing zodra deze ter plaatse was. Het hof heeft geen reden aan de inhoud en betrouwbaarheid van deze processen-verbaal, die elkaar bevestigen, te twijfelen.
Er bestaat bij het hof evenmin twijfel over dat verbalisant [verbalisant 2] de door [verbalisant 3] bedoelde medewerker forensische opsporing betreft. Dit volgt ook met zoveel woorden uit het proces-verbaal bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] .
Het hof concludeert uit deze door twee verbalisanten beschreven gang van zaken dat van het ‘verpakt’ zijn van het mes samen met en (zelfs) in een tuinkussen geen sprake is geweest. Uit het onderzoek blijkt weliswaar van de inbeslagneming van een tuinkussen (proces-verbaal bevindingen van [verbalisant 4] , d.d. 5 augustus 2017; pag. 62) maar dat is niet in of in de nabijheid van het eetcafé gebeurd maar -op aanwijzen van [benadeelde 3] - bij de caravan van [voornaam slachtoffer 2] en [benadeelde 3] op het terrein van camping [naam camping] . Er is derhalve geen enkele aanwijzing dat dit tuinkussen op enig moment in contact is geweest met het achter de rug van [voornaam verdachte] aangetroffen mes. Daarmee wordt ook dit verweer verworpen.
112-melding
Op 5 augustus 2017 werd om 02:14 uur met de mobiele telefoon van [voornaam medeverdachte] naar het alarmnummer112 gebeld. Het gesprek duurde 8 minuten en 56 seconden. Tijdens het beluisteren van de 112-melding ter zitting in hoger beroep is gebleken dat nog voordat de medewerker van de ambulancedienst contact maakt door de beller tegen iemand wordt gezegd: “Steek van je af! Steek van je af!”.
Tijdens de politieverhoren is de 112-melding meerdere keren afgespeeld, waarna [voornaam medeverdachte] desgevraagd heeft bevestigd dat dit zijn stem is en dat hij deze bewoordingen heeft geuit. In het begin van het gesprek, dat ook woordelijk is uitgewerkt, zegt [voornaam medeverdachte] vervolgens ook nog: “Ambulance [naam café] er zijn messteken”. Direct daarop zegt iemand, die tijdens de 112-melding op de achtergrond is te horen en waarvan [voornaam verdachte] ter zitting in hoger beroep heeft bevestigd dat het zijn stem is, dat hij gestoken is met een mes. Daarna is, zo heeft het hof eveneens waargenomen, tijdens de melding nog meerdere keren te horen dat [voornaam verdachte] zegt “dat hij is gestoken”. [voornaam medeverdachte] zegt op een later moment tijdens het gesprek dat ook hij is gestoken. Het hof maakt uit dit gesprek op dat [voornaam medeverdachte] zich in elk geval ten minste vanaf het moment dat hij met 112 belt, bewust is van de aanwezigheid van een mes én dat er is gestoken. Dat door hem wordt gezegd “Steek van je af, steek van je af” zou naar het oordeel van het hof kunnen worden uitgelegd als een aanmoediging om te steken en zijn broer [voornaam verdachte] lijkt degene te zijn die het meest in aanmerking komt als persoon aan wie deze aanmoediging is gericht. Wat daarvan ook zij, uit deze uitspraak alleen kan niet worden afgeleid dat daarna nog daadwerkelijk (al dan niet met een mes) is gestoken.
Conclusie bewijsmiddelen
Naast hetgeen het hof eerder als niet betwiste en vaststaande feiten en omstandigheden heeft vastgesteld, stelt het hof op grond van de hierboven beschreven bewijsmiddelen kort samengevat het volgende vast:
  • [voornaam slachtoffer 1] heeft als gevolg van het incident onder meer vier scherprandige steek- en snijletsels opgelopen. Eén van die verwondingen betrof een steekkanaal van minimaal acht centimeter diep laag in zijn rug. Het steekkanaal verliep hoofd- en voorwaarts en schuin aan het lichaam, vastgesteld in ruggelings en gestrekte positie van het lichaam. Als gevolg van dit steekkanaal is [voornaam slachtoffer 1] kort daarna overleden. De vier scherprandige steek- en snijletsels waren bij het leven ontstaan door ingewerkt uitwendig mechanisch scherprandig snijdend en perforerend geweld, zoals opgeleverd kan worden door één of meerdere messen. Daarnaast werden bij [voornaam slachtoffer 1] oppervlakkige huidbeschadigingen geconstateerd aan de strekzijde van de vingers van de rechterhand en aan de buigzijde van de rechteronderarm, welke letsels passen bij afweerletsels tegen ingewerkt mechanisch scherprandig snijdend en perforerend geweld zoals kan worden opgeleverd met een mes.
  • [voornaam slachtoffer 2] heeft als gevolg van het incident buiten het café een steek- en snijwond op/aan zijn rug opgelopen.
  • [voornaam verdachte] heeft twee snijverwondingen aan zijn linkerhand opgelopen.
  • Bij [voornaam medeverdachte] is geen letsel geconstateerd.
  • Op grond van de verklaringen van [getuige 1] , [eigenaar café] , [getuige 2] en [betrokkene 1] , in onderling verband en samenhang bezien, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] vanuit en/of uit de richting van de keuken van het eetcafé samen naar buiten zijn gelopen en dat zij, in ieder geval deels, samen buiten een gewelddadige confrontatie zijn aangegaan met de groep Winterswijk. [getuige 1] heeft gezien dat [voornaam verdachte] in het café een mes vast had. Op dat moment waren alleen [getuige 1] , [getuige 2] , [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] in het café. [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] zijn samen bij de aanval buiten tegen de groep Winterswijk betrokken geweest.
  • Geen van de getuigen heeft gezien dat er tijdens de gebeurtenissen buiten het café is gestoken.
  • Toen de politie arriveerde, trof zij [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] zittend naast elkaar aan in de keuken. Achter [voornaam verdachte] werd een steakmes aangetroffen (
  • Naar beide messen is onderzoek gedaan. Op beide messen zijn DNA-mengprofielen aangetroffen waarbij het DNA afkomstig kan zijn van [voornaam verdachte] . Ook zijn op beide messen DNA-mengprofielen aangetroffen waarbij het DNA afkomstig kan zijn van [voornaam slachtoffer 1] , waarbij de bemonsteringen op het lemmet en de snijrand van mes 1 spierweefsel en bloed kunnen zijn. Op mes 2 zijn DNA-mengprofielen aangetroffen waarbij het DNA afkomstig kan zijn van [voornaam slachtoffer 2] .
  • [voornaam medeverdachte] is tijdens het incident niet gewond geraakt en van hem zijn geen DNA-sporen aangetroffen.
  • Het hof stelt op basis van het forensisch onderzoek vast dat met
  • Het hof gaat er op basis van het forensisch onderzoek vanuit dat [voornaam slachtoffer 2] met
  • Bij [voornaam medeverdachte] werd aan de binnenzijde van beide handen bloed aangetroffen waarbij in beide handen een DNA-mengprofiel werd aangetroffen met het DNA van onder meer [voornaam slachtoffer 1] .
  • In drie van de vier bemonsteringen in de rechterbinnenzak van de broek van [voornaam verdachte] werd celmateriaal aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [voornaam slachtoffer 1] . Mes 1 heeft in de rechterbroekzak van [voornaam verdachte] gezeten.
  • Op 5 augustus 2017 werd met de telefoon van [voornaam medeverdachte] en door [voornaam medeverdachte] zelf 112 gebeld. Uit dit gesprek leidt het hof af dat [voornaam medeverdachte] in ieder geval ten minste vanaf het moment dat hij met 112 belt, bewust is van de aanwezigheid van een mes én dat er is gestoken.
Alternatief scenario
Verdachte heeft pas bij de raadsheer-commissaris op 22 februari 2021 en ter zitting in hoger beroep zowel het hem onder 1 als onder 2 tenlastegelegde bestreden met een alternatieve lezing van het gebeurde. Hij heeft - kort samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
In het café ontstond tumult doordat iemand tegen een lamp aansloeg en op enig moment escaleerde het. [voornaam verdachte] zou toen een woordenwisseling hebben gehad en kreeg gelijk een klap van één van de broers uit Winterswijk, naar later blijkt van [voornaam slachtoffer 1] . [voornaam verdachte] heeft hierop gereageerd en heeft teruggeslagen. [voornaam verdachte] zag dat [voornaam medeverdachte] in gevecht was met [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . Er werd op [voornaam medeverdachte] ingeschopt. [voornaam verdachte] heeft [voornaam medeverdachte] op een gegeven moment ontzet en daarna was het ineens rustig. Daarna ging iedereen uit elkaar. De groep Winterswijk ging naar buiten.
Er was vervolgens wel sprake van een zekere dreiging vanuit de mensen die buiten stonden naar binnen toe. Er werd op de ramen gebonkt, er werd geschreeuwd en de mannen buiten deden hun shirts uit. De groep buiten daagde de mensen binnen uit. Hij liep op enig moment richting de toegangsdeur omdat [betrokkene 4] gebaarde met hem te willen praten. De deur gaat ook open en [voornaam verdachte] gaat in gesprek met [betrokkene 4] .
Op dat moment escaleerde het ineens weer. [voornaam verdachte] werd door [voornaam slachtoffer 1] aangevallen. Zij zijn vechtend buiten terechtgekomen. Nadat tussen [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam verdachte] enige afstand was ontstaan doordat [voornaam verdachte] [voornaam slachtoffer 1] een trap zou hebben gegeven, zag [voornaam verdachte] dat [voornaam slachtoffer 1] iets in zijn handen had, te weten een mes. [voornaam verdachte] heeft toen een stoel gegrepen en met de poten vooruit [voornaam slachtoffer 1] van zich af proberen te drukken. Er is ook door [voornaam verdachte] geslagen met de stoel. [voornaam slachtoffer 1] belandde op enig moment op de grond. Vervolgens heeft er een worsteling plaatsgevonden, waarbij [voornaam verdachte] bedacht dat het mes weg moest. Op enig moment heeft [voornaam verdachte] het mes van [voornaam slachtoffer 1] kunnen afpakken. [voornaam verdachte] heeft [voornaam slachtoffer 1] toen nog wat tikken gegeven.
[voornaam verdachte] heeft tijdens het slaan het mes nog vastgehad. Mogelijk heeft [voornaam verdachte] [voornaam slachtoffer 1] hierbij met het mes geraakt. Het gevecht eindigt ineens wanneer hij naar rechts kijkt en op korte afstand ziet dat [voornaam slachtoffer 2] en [betrokkene 3] [voornaam medeverdachte] slaan en/of schoppen. Hij gaat er dan naartoe met het mes nog in zijn hand en heeft [betrokkene 3] een trap gegeven om [voornaam medeverdachte] te ontzetten en hij heeft [voornaam slachtoffer 2] van [voornaam medeverdachte] afgetrokken. Ook dit gevecht komt dan volgens hem ineens ten einde. [voornaam verdachte] loopt vervolgens naar binnen, richting de keuken. Het mes gooit hij daar van zich af. Hij realiseert zich vrijwel meteen dat de groep Winterswijk mogelijk terug kan komen en besluit daarom een ander mes te pakken. Dit mes steekt hij bij zich in zijn rechterbroekzak.
Het hof zal eerst dienen te beoordelen of deze lezing aannemelijk is.
Het hof stelt vast dat het door verdachte geschetste alternatieve scenario, waarin hij zich -kort gezegd - heeft moeten verdedigen tegen een plotselinge aanval van [voornaam slachtoffer 1] en - op een later moment buiten - ook zijn broer [voornaam medeverdachte] heeft moeten ontzetten, enkel steun vindt in zijn eigen verklaring en die van zijn broer [voornaam medeverdachte] , afgelegd als getuige bij de raadsheer-commissaris. Daargelaten dat het opvallend is te noemen - ook al is het hun goed recht - dat verdachte en ook [voornaam medeverdachte] ruim 3 jaar na het incident pas met dit alternatieve scenario komen, zorgt een zo fundamenteel gewijzigde proceshouding (afleggen van een bijzonder gedetailleerde verklaring) op zo’n laat moment ervoor dat eventueel aanvullend onderzoek als gevolg van tijdsverloop nagenoeg illusoir is geworden.
Het hof hecht er in het kader van de waarheidsvinding aan - en betrekt daarbij ook de belangen van nabestaanden en slachtoffers - het volgende op te merken.
Voor de door verdachte - en zijn broer [voornaam medeverdachte] - afgelegde alternatieve verklaringen is naar het oordeel van het hof in het dossier overigens geen enkel concreet en objectief vast te stellen aanknopingspunt te vinden.
In het bijzonder overweegt het hof in dit verband nog als volgt.
Het hof gaat er op grond van het onderzoek vanuit dat [voornaam verdachte] degene is geweest die [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] buiten het eetcafé telkens met een steakmes, afkomstig uit de keuken van het eetcafé heeft gestoken. De aard en ernst van de verwondingen, waarbij het hof mede in aanmerking neemt de plaats en diepte van de drie bij [voornaam slachtoffer 1] vastgestelde steekkanalen zoals deze hiervoor zijn omschreven, passen niet bij de verklaring van [voornaam verdachte] dat hij [voornaam slachtoffer 1] niet meer dan een paar tikken heeft gegeven waarbij hij een steakmes in zijn handen had. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat bij [voornaam slachtoffer 1] zogenoemde afweerletsels zijn geconstateerd hetgeen evenmin te rijmen is met de verklaring van verdachte.
Zijn verklaring voor zover inhoudende dat hij [voornaam slachtoffer 2] enkel van [voornaam medeverdachte] heeft afgetrokken en/of -geduwd, waarbij hij [voornaam slachtoffer 2] vanaf de zijkant heeft benaderd, acht het hof eveneens volstrekt onaannemelijk gelet op de bij [voornaam slachtoffer 2] geconstateerde steek- en snijletsels op/aan zijn rug.
De verklaring van verdachte voor zover inhoudende dat hij na beide incidenten met [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] buiten vervolgens in de keuken het door hem van [voornaam slachtoffer 1] afgepakte mes van zich af gooide en vervolgens een, naar zijn zeggen, schoon steakmes in de keuken heeft gepakt en dit in zijn broekzak heeft gestoken, acht het hof eveneens volstrekt onaannemelijk, gelet op het feit dat juist op dit mes DNA-materiaal is aangetroffen van [voornaam slachtoffer 1] , waarbij twee bemonsteringen zowel spierweefsel en bloed kunnen zijn.
Het hof heeft op basis van de onderzoeksresultaten met betrekking tot dit mes geconcludeerd dat dit mes dat later achter de rug van [voornaam verdachte] is aangetroffen, het mes is geweest waarmee verdachte [voornaam slachtoffer 1] in zijn rug heeft gestoken als gevolg waarvan hij is overleden.
Het hof vindt dat de door verdachte geschetste alternatieve aanleiding voor het ontstaan en het verloop van de geweldsincidenten, waarvan [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] het slachtoffer zijn geworden, op geen enkele wijze aannemelijk is geworden en gaat daarom uit van de hiervoor door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden en daaruit getrokken conclusies.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 5 augustus 2017 zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] met een mes heeft gestoken, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden en zijn broer [slachtoffer 2] gewond is geraakt.
Medeplegen of alleen plegen
Op grond van het onderzoek is naar het oordeel van het hof niet kunnen worden vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte] op 5 augustus 2017 [voornaam slachtoffer 1] en/of [voornaam slachtoffer 2] met een mes of een ander scherp voorwerp heeft gestoken.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of [voornaam medeverdachte] bij het steken door [voornaam verdachte] van [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] een zodanige rol heeft gehad dat daardoor sprake zou kunnen zijn van medeplegen.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] bij beide geweldsincidenten betrokken zijn geweest, zowel binnen als buiten het eetcafé. Nadat de eerste gewelddadige confrontatie met de groep waartoe [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] behoorden, was geëindigd, heeft [voornaam medeverdachte] zich niet afzijdig gehouden. Integendeel, vast is komen te staan dat [voornaam medeverdachte] op enig moment - al dan niet nadat er van beide kanten sprake was van nieuwe provocaties - samen met [voornaam verdachte] naar buiten is gegaan. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [voornaam medeverdachte] schouder aan schouder met [voornaam verdachte] naar buiten liep. Zij heeft ook verklaard dat er onderling werd gesproken en dat zij zag dat een van hen, de oudste broer (het hof begrijpt: [voornaam verdachte] ), een mes in zijn hand had, dat was tussen beide broers in, aldus [getuige 1] .
Hierna volgen buiten het eetcafé gewelddadige confrontaties met de broers [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] waarbij ook [voornaam medeverdachte] betrokken is, getuige onder meer het feit dat er later bloed van [voornaam slachtoffer 1] aan zijn beide handen blijkt te zitten.
Van een afspraak tussen verdachte en [voornaam medeverdachte] om al dan niet gewapend met een of meer messen afkomstig uit de keuken van het eetcafé de confrontatie met de groep van [voornaam slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan te gaan, is het hof niet gebleken.
Evenmin is komen vast te staan dat [voornaam medeverdachte] zelf een mes heeft vastgehad voorafgaand aan of tijdens de confrontatie buiten.
Van de voor medeplegen vereiste significante bijdrage zou onder omstandigheden nog sprake kunnen zijn indien [voornaam medeverdachte] op enig moment wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat [voornaam verdachte] een mes bij zich had toen ze samen naar buiten gingen. In dat geval zou [voornaam medeverdachte] - onder omstandigheden - eventueel toch nog als medepleger strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de gedragingen van [voornaam verdachte] , indien deze tijdens de confrontatie een mes hanteert.
Het hof ziet in alle bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien echter onvoldoende bewijs voor bedoelde wetenschap of bedoeld vermoeden bij [voornaam medeverdachte] ten aanzien van de aanwezigheid van een mes. De uitspraak van [voornaam medeverdachte] voorafgaand aan de totstandkoming van het 112-gesprek “Steek van je af, steek van je af” is weliswaar een sterke aanwijzing voor bewustheid bij [voornaam medeverdachte] ten aanzien van de aanwezigheid van een mes en lijkt zelfs te duiden op een min of meer actieve betrokkenheid, maar deze uitspraak kan niet goed in de tijd worden geplaatst en het is bovendien niet uit te sluiten dat op dat moment alle gewelddadigheden jegens [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] reeds waren geëindigd.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat zeer zeker ernstige bezwaren aanwezig kunnen worden geacht voor de betrokkenheid van [voornaam medeverdachte] bij het steken door [voornaam verdachte] van [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] , maar dit is onvoldoende om hem als medepleger van de aan verdachte onder 1 en 2 als primair tenlastegelegde feiten aan te kunnen merken.
Dit betekent dat het hof van oordeel is dat het tenlastegelegde medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood van [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2]
Juridisch kader
Op grond van het onderzoek ter zitting kan niet worden vastgesteld dat [voornaam verdachte] het opzet in juridische zin – te weten in de betekenis van: de bedoeling/het plan/het vol opzet- had op de dood van zowel [voornaam slachtoffer 1] als [voornaam slachtoffer 2] .
Het hof ziet zich daarom gesteld voor de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen).
Doodslag [voornaam slachtoffer 1] en poging doodslag [voornaam slachtoffer 2]
Het hof is van oordeel dat verdachte door ten minste drie maal met een mes in de rug van [voornaam slachtoffer 1] en twee maal met een mes in de rug van [voornaam slachtoffer 2] te steken, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] hierdoor dodelijk zou verwonden.
Het mag als bekend worden verondersteld dat zich op korte afstand van de rug vitale organen bevinden. Wanneer met een mes in de rug van een persoon wordt gestoken op de wijze zoals hierboven beschreven, is er een aanmerkelijke kans dat een (vitaal) orgaan geraakt wordt.
Naar het oordeel van het hof kunnen de bewezenverklaarde gedragingen van [voornaam verdachte] naar hun uiterlijke verschijningsvorm, in het bijzonder wat betreft de diepte van de steekkanalen, de plaats en richting waar in de rug is gestoken en de kracht waarmee dit moet zijn gebeurd, worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de dood van [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] , dat [voornaam verdachte] bewust de aanmerkelijke kans op die gevolgen heeft aanvaard. Het hof acht daarom de doodslag op [voornaam slachtoffer 1] (feit 1 primair) en de poging tot doodslag op [voornaam slachtoffer 2] (feit 2 primair) wettig en overtuigend bewezen, waarbij - zoals hierboven overwogen - sprake is van opzet in voorwaardelijke zin.
Aanvullende overweging
Voor zover door of namens verdachte nog op andere onderdelen verweer is gevoerd die tot vrijspraak van het onder 1 primair en het onder 2 primair tenlastegelegde zou moet leiden, wordt dat verweer weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Feit 1. Primair
hij op
of omstreeks05 augustus 2017, te Reutum , gemeente Tubbergen
, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] met een steakmes
, althans met een scherp en/of puntig voorwerp,meerdere malen
, althans eenmaal,in het lichaam
,te steken
en/of te stoten, althans te treffen.
Feit 2. Primair
hij op
of omstreeks 05augustus 2017, te Reutum , gemeente Tubbergen
, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer 2] meerdere malen
, althans eenmaal,met een steakmes,
althans met een scherp en/of puntig voorwerp,in de rug
, althans in het lichaam,heeft gestoken
en/of gestoten, althans heeft getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Beroep op noodweer/noodweerexces
Ter zitting is door en namens de verdachte aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, dan wel noodweerexces.
Hetgeen door de raadsman ter nadere onderbouwing van het verweer is aangevoerd, is vermeld in de door hem overgelegde pleitnota, welke aan dit arrest wordt gehecht en waarvan de inhoud - in zoverre - als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
De verklaring van verdachte ter zitting - die hiervoor is opgenomen in het kader van de bespreking van het alternatief scenario - dient eveneens als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een “ogenblikkelijke” aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.
Het hof heeft hiervoor, bij de bespreking van het alternatieve scenario van verdachte, reeds geoordeeld dat voor de door verdachte - en zijn broer [voornaam medeverdachte] - geschetste feitelijke gang van zaken in het dossier geen enkel concreet en objectief vast te stellen aanknopingspunt te vinden is. De door de verdediging aan het verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof ook overigens niet aannemelijk geworden.
Dit geldt niet alleen voor de verklaring van verdachte - en van [voornaam medeverdachte] - voor zover deze betrekking heeft/hebben op de aanleiding voor en het verdere verloop van de gewelddadige confrontatie met [voornaam slachtoffer 1] , maar ook voor de door verdachte - en [voornaam medeverdachte] - naar voren gebrachte feiten en omstandigheden ten aanzien van het beweerdelijk beschermen van [voornaam medeverdachte] door [voornaam verdachte] tegen het onder andere door [voornaam slachtoffer 2] uitgeoefend geweld.
Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen, vindt het hof dat de door verdachte geschetste alternatieve aanleiding voor het ontstaan en het verloop van de geweldsincidenten op geen enkele wijze aannemelijk is geworden. Het hof gaat daarom ook bij de beoordeling van het beroep op noodweer/noodweerexces uit van de hiervoor door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden en daaruit getrokken conclusies. Daaruit volgt dat voor beide situaties geldt dat het niet [voornaam slachtoffer 1] of [voornaam slachtoffer 2] is geweest die de aanval heeft gezocht maar [voornaam verdachte] .
Niet aannemelijk is geworden, zoals hiervoor reeds opgemerkt, dat [voornaam verdachte] zichzelf of zijn broer [voornaam medeverdachte] heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [voornaam slachtoffer 1] of [voornaam slachtoffer 2] . Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Het beroep op noodweerexces wordt verworpen met de vaststelling dat geen sprake was van een noodweersituatie.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
(medeplegen van doodslag op [voornaam slachtoffer 1] )en het onder 2 tenlastegelegde
(medeplegen van poging tot doodslag op [voornaam slachtoffer 2] )veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
(medeplegen van doodslag op [voornaam slachtoffer 1] )en het onder 2 tenlastegelegde
(medeplegen van poging tot doodslag op [voornaam slachtoffer 2] )te veroordelen tot dezelfde straf.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter zitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft zich op 5 augustus 2017 schuldig gemaakt aan een doodslag en een poging tot doodslag. Die nacht is eerst in het eetcafé [naam café] een vechtpartij ontstaan tussen verdachte en zijn broer aan de ene kant en een groep mannen uit Winterswijk aan de andere kant. Op enig moment waren de groepen gescheiden van elkaar en bevond de groep Winterswijk zich buiten. Alle betrokkenen bevonden zich onder invloed van - een soms grote hoeveelheid - alcohol. Een aantal van de betrokken personen was tevens onder invloed van verdovende middelen.
Het hof rekent het verdachte zeer ernstig aan dat hij, samen met zijn broer, vervolgens zonder dat daar een noemenswaardige aanleiding voor was de gewelddadige confrontatie heeft gezocht buiten het café met de groep Winterswijk waarbij door verdachte gebruik is gemaakt van messen. Deze ongelijkwaardige confrontatie heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat verdachte [voornaam slachtoffer 1] heeft doodgestoken en zijn broer [voornaam slachtoffer 2] met een mes heeft verwond. Dat de gevolgen voor [voornaam slachtoffer 2] niet ernstiger waren, is geenszins een verdienste van verdachte geweest. Door naar het oordeel van het hof geen volledige openheid van zaken te geven en in zijn kort voor de zitting in hoger beroep afgelegde verklaring, [voornaam slachtoffer 1] neer te zetten als persoon die hem, verdachte, zou hebben aangevallen met een mes, heeft hij het verwerkingsproces bij de nabestaanden nog meer bemoeilijkt. Met dit handelen heeft verdachte aan naaste familie en bekenden onnoemelijk veel en onherstelbaar leed toegebracht.
Ter zitting van het hof heeft [benadeelde 2] , de moeder van [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] , een slachtofferverklaring afgelegd. Zij heeft gesproken over de gevolgen die de door de verdachte gepleegde strafbare feiten bij hen teweeg hebben gebracht, waaronder het immense leed dat hen is aangedaan en het gemis dat zij nog steeds ervaren.
Ook daardoor is duidelijk geworden dat door toedoen van verdachte aan de nabestaanden onherstelbaar leed is toegebracht dat hen tot op de dag van vandaag beperkt in hun maatschappelijk functioneren. De dood van [voornaam slachtoffer 1] betekent een groot verlies en een blijvend verdriet voor het gezin, naaste familieleden en vrienden.
Door het plegen van deze feiten, met name de voltooide doodslag, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan één van de meest ernstige misdrijven die onze samenleving kent: iemand van het leven beroven.
Beide feiten maken daarnaast een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Op het plegen van dergelijke feiten kan naar het oordeel van het hof niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanmerkelijke duur.
Het hof stelt voorts vast dat naar zijn oordeel geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Hoewel als uitgangspunt een termijn van twee jaar heeft te gelden, waarbinnen de procedure na het instellen van het hoger beroep - te weten op 16 juli 2018 - dient te zijn afgerond, acht het hof in het onderhavige geval - gelet op de ingediende onderzoekswensen van de verdediging, de wisseling van verdediging en een aan de wisseling voorafgaande wrakingsprocedure, de invloed van de verdediging op het procesverloop - de langere termijn niet in strijd met artikel 6 EVRM.
Bij de strafoplegging heeft het hof ook acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 27 januari 2021, waaruit is gebleken dat verdachte in het verleden twee maal eerder is veroordeeld voor het plegen van andersoortige strafbare feiten, zodat dit niet in strafverzwarende zin meeweegt.
Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met het feit dat uit het Pro Justitia Rapport van A. van der Geize, GZ-psycholoog, van 21 december 2017 blijkt dat er aanwijzingen zijn dat verdachte zich eerder agressief heeft gedragen onder invloed van alcohol.
Straf verminderende omstandigheden zijn het hof niet gebleken.
Gelet op de bijzondere ernst van de bewezenverklaarde feiten, de gevolgen hiervan voor de nabestaanden en de strafoplegging in vergelijkbare gevallen voor doodslag en een poging doodslag op de wijze en onder de omstandigheden zoals bewezen is verklaard, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf en het hof een hogere straf gerechtvaardigd acht.
Alles overwegende acht het hof een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Vorderingen van de benadeelde partijen, inleidende overweging
Het hof stelt, overeenkomstig de rechtbank, in lijn met het arrest van de Hoge Raad van
22 februari 2002, beter bekend als het Taxibus-arrest, het volgende voorop.
In het onderhavige geval is sprake van een zeer tragische gebeurtenis die bij alle nabestaanden heeft geleid tot veel pijn en verdriet. De toewijzing van een vordering tot vergoeding van immateriële schade kan slechts in (zeer) beperkte mate uitdrukking geven aan het onvoorstelbare en diepe leed dat hun is toegebracht en in zoverre een erkenning daarvan zijn. Echter, enkel deze erkenning kan op grond van de wet en de rechtspraak niet de grond voor toewijzing zijn.
Daartoe dient een rechtsgrond te worden aangewezen die leidt tot aansprakelijkheid voor schade als de onderhavige. Een rechter mag in dit kader slechts beoordelen welke vergoeding binnen het stelsel van de wet en de jurisprudentie voor toewijzing in aanmerking komt.
Zoals hiervoor reeds vastgesteld kunnen nabestaanden volgens artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering jo artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek vergoeding van bepaalde kosten vorderen als benadeelde partij in het strafproces bij het overlijden van iemand als gevolg van het strafbare feit.
Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek geeft een limitatieve opsomming van hetgeen gevorderd kan worden. Behalve de kosten van levensonderhoud en lijkbezorging, zijn ook kosten die verband houden met het verkrijgen van voldoening van deze schade in beginsel voor toewijzing vatbaar. Het stelsel van de wet staat aan toekenning van een vergoeding voor andere materiële en immateriële schade in de weg. Dit is slechts anders, indien de dader het oogmerk had aan een derde immateriële schade toe te brengen als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek, of als die derde in zijn persoon is aangetast in de zin van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek.
Degene die een misdrijf pleegt met de dood tot gevolg, handelt niet alleen onrechtmatig jegens degene die daardoor is gedood, maar ook jegens degene bij wie door het waarnemen van het misdrijf of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit (shockschade).
Dit zal zich met name kunnen voordoen wanneer iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het misdrijf is gedood. Dit geestelijk letsel dient, om uit hoofde van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking te komen, in rechte te worden vastgesteld. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Met artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek is beoogd vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade slechts in beperkte mate mogelijk te maken; voor vergoeding van shockschade is alleen onder strikte voorwaarden plaats. Hiermee strookt niet het vereiste van waarneming van het misdrijf of directe confrontatie met zijn ernstige gevolgen vanwege de aard of ernst van de normschending, zoals vanwege het opzettelijk begaan daarvan, terzijde te stellen of af te zwakken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 5.040,-. Deze gevorderde schadevergoeding bestaat uit de post van psychische problemen / shockschade / post-traumatische stress. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of voornoemde – voor deze zaak specifieke – feiten en omstandigheden voldoende zijn om vast te stellen dat benadeelde op directe wijze met de ernstige gevolgen van de door verdachte gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, is geconfronteerd. Het hof stelt vast dat benadeelde het misdrijf zelf niet heeft waargenomen. Ook blijkt niet uit het dossier dat hij op directe wijze is geconfronteerd met de gevolgen van het misdrijf. Het enkele feit dat benadeelde heeft vernomen dat zijn zoon is neergestoken, is hiervoor onvoldoende. Hoe ingrijpend de gewelddadige dood van zijn zoon voor benadeelde ook is, onder deze omstandigheden komt hem geen vergoeding voor geleden shockschade toe. De benadeelde partij zal om deze reden in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij vordert tevens een vergoeding van de proceskosten ad € 605,- die zijn gemaakt ter verkrijging van een schadevergoeding in de onderhavige strafprocedure. De raadsman heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat hij met de benadeelde partij een vast honorarium heeft afgesproken, welke dekkend is voor de gehele strafrechtelijke procedure. Ondanks dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, wijst het hof de gevorderde proceskosten toe. De proceskosten zijn niet door de verdediging weersproken en zijn niet in strijd met het liquidatietarief zoals dat geldt voor kantonzaken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.036,91. De vordering bestaat uit materiële schade, te weten de uitvaartkosten bij Monuta, ter hoogte van € 6.996,91 en uit immateriële schade, te weten psychische problemen / shockschade / post-traumatische stress ter hoogte van € 5.040,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.996,91. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt ten aanzien van de gevorderde schadeposten als volgt.
Over de uitvaartkosten van Monuta overweegt het hof dat deze kosten kunnen worden gebracht onder artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek. De opgevoerde schadepost is noch wat betreft het rechtstreeks verband tussen het feit en de geleden schade, noch wat betreft de hoogte van het gevorderde bedrag gemotiveerd betwist en is ook overigens ongegrond noch onrechtmatig, zodat deze kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het hof als volgt. Het hof dient de vraag te beantwoorden of voornoemde – voor deze zaak specifieke – feiten en omstandigheden voldoende zijn om vast te stellen dat benadeelde op directe wijze met de ernstige gevolgen van het door verdachte gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, is geconfronteerd. Het hof stelt vast dat benadeelde het misdrijf zelf niet heeft waargenomen. Ook blijkt niet uit het dossier dat zij op directe wijze is geconfronteerd met de gevolgen van het misdrijf. Het enkele feit dat benadeelde heeft vernomen dat haar zoon is neergestoken, is hiervoor onvoldoende. Hoe ingrijpend de gewelddadige dood van haar zoon voor benadeelde ook is, onder deze omstandigheden komt haar geen vergoeding voor geleden shockschade toe. De benadeelde partij zal om deze reden in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij vordert tevens een vergoeding van de proceskosten ad € 605,- die zijn gemaakt ter verkrijging van een schadevergoeding in de onderhavige strafprocedure. De raadsman heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat hij met de benadeelde partij een vast honorarium heeft afgesproken, welke dekkend is voor de gehele strafrechtelijke procedure. Het hof wijst de gevorderde proceskosten toe. De proceskosten zijn niet door de verdediging weersproken en zijn niet in strijd met het liquidatietarief zoals dat geldt voor kantonzaken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.023,-. Deze gevorderde immateriële schade bestaat uit de post van psychische problemen / shockschade / post-traumatische stress. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of voornoemde – voor deze zaak specifieke – feiten en omstandigheden voldoende zijn om vast te stellen dat benadeelde op directe wijze met de ernstige gevolgen van het door verdachte gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, is geconfronteerd. Het hof stelt vast dat benadeelde het misdrijf zelf niet heeft waargenomen. Dat zij het overlijden van haar zwager van dichtbij heeft meegemaakt, is hiervoor onvoldoende. Het hof acht de vordering onvoldoende onderbouwd.
Immers, zoals ook hiervoor al eerder overwogen, is voor vergoeding van shockschade vereist dat in rechte wordt vastgesteld dat er sprake is van geestelijk letsel als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Hoe ingrijpend de gewelddadige dood van haar zwager voor haar ook is, is van een in rechte vastgesteld ziektebeeld geen sprake en komt haar geen vergoeding voor geleden shockschade toe. De benadeelde partij zal om deze reden in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij vordert tevens een vergoeding van de proceskosten ad € 605,- die zijn gemaakt ter verkrijging van een schadevergoeding in de onderhavige strafprocedure. De raadsman heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat hij met de benadeelde partij een vast honorarium heeft afgesproken, welke dekkend is voor de gehele strafrechtelijke procedure. Het hof wijst de gevorderde proceskosten toe. De proceskosten zijn niet door de verdediging weersproken en zijn niet in strijd met het liquidatietarief zoals dat geldt voor kantonzaken.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 53.423,15. De vordering bestaat uit materiële schade, te weten medische kosten, ad € 400,15 en gederfde inkomsten over de maanden augustus 2017 tot juni 2018 ad € 44.000,- en uit immateriële schade, te weten psychische problemen / shockschade / post-traumatische stress ter hoogte van € 9.023,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter zitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag een bedrag van € 9.423,15. Dit betreft de gevorderde immateriële schade en de medische kostenter hoogte van € 400,15. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof overweegt in het bijzonder dat de medische kosten niet worden betwist. Wel wordt door de verdediging de post gederfde inkomsten gemotiveerd betwist. De door mr. Cheng gegeven onderbouwing van de gederfde inkomsten is onvoldoende om de gestelde schade in rechte vast te stellen, dan wel om deze schattenderwijs vast te stellen. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het hof als volgt. Het hof dient de vraag te beantwoorden of voornoemde – voor deze zaak specifieke – feiten en omstandigheden voldoende zijn om vast te stellen dat benadeelde op directe wijze met de ernstige gevolgen van het door verdachte gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, is geconfronteerd. De benadeelde is slachtoffer geworden als gevolg van de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte. Hij is tweemaal in zijn rug gestoken, gekwalificeerd als een poging om hem te doden. Het hof acht dit ingrijpend voor de benadeelde. De hoogte van de vordering ten aanzien van deze immateriële schade wordt niet betwist. Het hof wijst de vordering in zoverre dan ook toe.
De toewijzing ziet dus op de immateriële schade die door de benadeelde is geleden als gevolg van de door verdachte begane gedragingen tegen hemzelf. Hoe ingrijpend de gewelddadige dood van zijn broer voor benadeelde ook is, onder deze omstandigheden komt hem geen vergoeding voor geleden shockschade toe, onder verwijzing naar hetgeen het hof hierboven al heeft overwogen met betrekking tot vergoeding van shockschade.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De benadeelde partij vordert tevens een vergoeding van de proceskosten ad € 605,- die zijn gemaakt ter verkrijging van een schadevergoeding in de onderhavige strafprocedure. De raadsman heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat hij met de benadeelde partij een vast honorarium heeft afgesproken, welke dekkend is voor de gehele strafrechtelijke procedure. Het hof wijst de gevorderde proceskosten toe. De proceskosten zijn niet door de verdediging weersproken en zijn niet in strijd met het liquidatietarief zoals dat geldt voor kantonzaken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
605,- (zeshonderdvijf euro).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.996,91 (zesduizend negenhonderdzesennegentig euro en eenennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
605,- (zeshonderdvijf euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.996,91 (zesduizend negenhonderdzesennegentig euro en eenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 69 (negenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 september 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
605,- (zeshonderdvijf euro).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 9.423,15 (negenduizend vierhonderddrieëntwintig euro en vijftien cent) bestaande uit € 400,15 (vierhonderd euro en vijftien cent) materiële schade en € 9.023,- (negenduizend drieëntwintig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
605,- (zeshonderdvijf euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 9.423,15 (negenduizend vierhonderddrieëntwintig euro en vijftien cent) bestaande uit € 400,15 (vierhonderd euro en vijftien cent) materiële schade en € 9.023,- (negenduizend drieëntwintig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 82 (tweeëntachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 september 2017.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Smit, voorzitter,
en mr. B.J.J. Melssen en mr. H. Heins, raadsheren,
in tegenwoordigheid van, mr. K. van Laarhoven, griffier,
en op 26 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.