ECLI:NL:GHARL:2021:2784

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
21-004061-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van mishandeling met veroordeling tot geldboete en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de verdachte op 12 juli 2017 was vrijgesproken van mishandeling. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft de zaak behandeld op de zittingen van 27 augustus 2019 en 11 maart 2021, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal tot veroordeling van de verdachte tot een geldboete van €1.000,- en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van €11.393,49.

De verdachte was beschuldigd van mishandeling van de benadeelde partij op 9 augustus 2016, waarbij hij op de nek/schouders van de benadeelde partij zou zijn gesprongen, waardoor deze ten val kwam en letsel opliep. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen en de verdachte in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de mishandeling. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan mishandeling.

De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van €900,-, subsidiair 18 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van €500,- voor immateriële schade toegewezen, terwijl de overige vordering niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof heeft de strafoplegging gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De beslissing is genomen met inachtneming van de artikelen 23, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004061-17
Uitspraak d.d.: 25 maart 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 12 juli 2017 met parketnummer 18-164360-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 27 augustus 2019 en 11 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een geldboete van €1.000,-, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis. De vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen tot € 11.393,49, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedings-maatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H. Seton, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde mishandeling. De benadeelde partij is daarom niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 augustus 2016 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door op de nek/schouders, althans op en/of tegen het (boven)lichaam van die [benadeelde partij] te springen waardoor die [benadeelde partij] ten val is gekomen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

De verdediging heeft bepleit dat verdachte ook in hoger beroep van het hem ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. De getuigenverklaringen zijn niet eenduidig en de verhoren die in hoger beroep bij de raadsheer-commissaris hebben plaatsgevonden, hebben niet de vereiste helderheid gebracht. Op geen enkele manier is er overtuigend bewijs dat verdachte aangever heeft mishandeld door op zijn rug/schouders en/of tegen het (boven)lichaam te springen. Mocht het hof al bewezen verklaren dat verdachte dit heeft gedaan, dan zou gelet op de verklaring van getuige [getuige1] het opzet op het toebrengen van pijn of letsel ontbreken.
Het hof volgt de verdediging hierin niet en acht voldoende wettig én overtuigend bewijs aanwezig dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Hiervoor is ten eerste de verklaring van aangever van belang die heeft verklaard dat hij op 9 augustus 2016 te [plaats] , naar aanleiding van een conflict met verdachte over de reparatie van verdachtes auto en de betaling daaromtrent, hij naar zijn kantoor wilde lopen, langs de transporter (het hof begrijpt: de autoambulance) liep en opeens met veel pijn op de grond lag. Hij zag verdachte boven zich staan, die nog een schopbeweging maakte. Later hoorde hij van omstanders dat verdachte een sprint nam en via de transporter boven op hem sprong. [benadeelde partij] geeft aan diverse blauwe plekken op armen, benen en knieën te hebben en tevens een wond op zijn hoofd. [1]
Getuige [getuige1] [2] heeft verklaard dat hij op 9 augustus 2016 bij de garage aanwezig was en dat de eigenaar (het hof begrijpt: aangever [benadeelde partij] ) op een gegeven moment onenigheid had met een klant (het hof begrijpt: verdachte), die bezig was een voertuig op een autoambulance te zetten. [getuige1] verklaart:
“Ik zag dat de eigenaar probeerde te stoppen dat ze de auto meenamen, maar dit lukte hem niet, want de auto stond reeds op de ambulance. Hierop liep de eigenaar van de ambulance vandaan in de richting van de showroom. Toen de eigenaar halverwege de autoambulance liep zag ik dat de andere man een oprijplaat opliep en vervolgens een sprong maakte in de richting van [benadeelde partij] . Ik zag dat hij met zijn ellebogen tegen de schouderbladen van [benadeelde partij] kwam. Ik zag dat [benadeelde partij] hierdoor hard ten val kwam. Ik zag dat [benadeelde partij] met zijn ellebogen en zijn achterhoofd de grond raakte.”Getuige [getuige1] is in hoger beroep door de raadsheer-commissaris gehoord en heeft toen aangegeven dat hij vanaf zijn positie vrij zicht had op de woordenwisseling die naast de autoambulance plaatsvond. Verder heeft hij aangegeven zich te herinneren dat er iemand van de autoambulance afsprong en tegen de garagehouder botste, die vervolgens met zijn hoofd op de grond viel. [3]
Daarnaast is de verklaring van de getuige [getuige2] van belang. Hij heeft verklaard dat hij zag dat er een conflict gaande was. [getuige2] :
“Vervolgens zag ik, dat [benadeelde partij] (het hof begrijpt: aangever) over het terrein naar zijn kantoor liep en dat de man die nu in de auto transporter (het hof begrijpt: de autoambulance) zit achter [benadeelde partij] aan liep en een of twee stappen op de oprijplaat van de transporter liep. Ik zag vervolgens, dat die (opmerking verbalisant: getuige wees mij ter plaatse [verdachte] aan) man vervolgens [benadeelde partij] van achter op de schouders/nek sprong en dat [benadeelde partij] hierdoor ten val kwam. (…) Ik zag wel dat doordat die man op zijn nek sprong, [benadeelde partij] hard ten val kwam en op de grond kwam te liggen.” [4] Ook [getuige2] is bij de raadsheer-commissaris gehoord en heeft toen verklaard dat hij vrij zicht had op het gebeuren. [5]
Verdachte heeft zowel bij de politie [6] als ter zitting van het hof erkend dat hij een conflict had met aangever [benadeelde partij] . Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij naar aangever heeft geschreeuwd en dat hij ‘woest’ was. Ook heeft hij gezegd: “ik zal best over die rijplaten gesprongen zijn”. Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte in dezelfde lijn verklaard. Hij heeft daaraan toegevoegd dat hij snel naar [benadeelde partij] toe wilde en dat hij dus versneld op hem afliep.
Het hof acht de hiervoor genoemde getuigenverklaringen voldoende duidelijk en stelt vast dat zij op belangrijke punten met elkaar overeen komen. Het enkele feit dat er door (sommige) getuigen op details anders wordt verklaard, maakt niet dat hun verklaring als ongeloofwaardig ter zijde moet worden geschoven. Het geheel van de verklaringen, inclusief die van verdachte zoals hiervoor weergegeven, in onderling verband en samenhang bezien, maakt dat het hof ervan overtuigd is geraakt dat verdachte het feit gepleegd heeft. Er is derhalve voldoende wettig én overtuigend bewijs.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte snel achter aangever is aangelopen en vanaf de (rijplaten van) de autoambulance tegen zijn bovenlichaam is gesprongen. Dit is met zodanige kracht gebeurd dat aangever is gevallen en divers letsel heeft opgelopen. Het hof is van oordeel dat het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op het toebrengen van pijn en/of letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Contra-indicaties daarvoor heeft het hof niet aangetroffen en zijn evenmin aannemelijk geworden. Dat [getuige1] bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat het er niet uitzag dat hij aangever opzettelijk wou verwonden, maakt dat niet anders. Aangever heeft immers verklaard dat toen hij al op de grond lag, verdachte nog een schopbeweging maakte.
Het verweer dat verdachte geen opzet op het toebrengen van pijn en/of letsel zou hebben gehad, wordt gezien het voorgaande verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 augustus 2016 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door op en/of tegen het bovenlichaam van die [benadeelde partij] te springen waardoor die [benadeelde partij] ten val is gekomen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 9 augustus 2016 schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever [benadeelde partij] , zoals bij de bewijsoverweging uiteen is gezet. Verdachte heeft daarmee pijn en letsel bij [benadeelde partij] veroorzaakt en aldus inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van aangever.
Het hof neemt bij de strafoplegging in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 3 februari 2021 niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Mede gelet op hetgeen ter terechtzitting is besproken lijkt het een eenmalig incident te zijn. Er zijn bij de bespreking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen zaken naar voren gekomen die in het bijzonder op de strafoplegging van invloed zijn.
Alles afwegende acht het hof in beginsel de door de advocaat-generaal gevorderde geldboete van € 1.000,- een passende bestraffing. Nu er echter sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep die in de straf dient te worden verdisconteerd - het hoger beroep is ingesteld op 13 oktober 2017 en het nadere onderzoek bij de raadsheer-commissaris heeft ambtshalve plaatsgevonden - , komt het hof tot oplegging van een geldboete van € 900,-, subsidiair 18 dagen vervangende hechtenis. Daarbij is rekening gehouden met de draagkracht van veroordeelde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 22.114,49, bestaande uit € 19.899,49 aan materiële schade en € 865,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is in de vordering bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof stelt voorop dat de hoogte van de immateriële schadevergoeding naar billijkheid moet worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van de aantasting in persoon en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Het hof heeft daarbij ook gelet op uitspraken die door andere rechters zijn gedaan. Het hof stelt vast dat aangever letsel heeft bekomen ten gevolge van het feit en dat het feit pijn te weeg heeft gebracht. Het hof acht alles afwegende een bedrag van € 500,00- billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.
Voor het overige is de gestelde schade onvoldoende onderbouwd. Het hof is van oordeel dat aanhouding van de zaak teneinde de vordering alsnog nader te laten onderbouwen, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 900,00 (negenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
18 (achttien) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 9 augustus 2016.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. A.H. toe Laer en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 25 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Van der Horst is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 9 augustus 2016, als bijlage 1 gevoegd bij het dossier met nummer PL0100-2016228530.
2.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 augustus 2016, als bijlage 4 gevoegd bij het hiervoor genoemde dossier.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige1] door de raadsheer-commissaris d.d. 2 maart 2020.
4.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 augustus 2016, als bijlage 5 gevoegd bij het hiervoor genoemde dossier.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige2] door de raadsheer-commissaris d.d. 2 maart 2020.
6.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 augustus 2016, als bijlage 9 gevoegd bij het hiervoor genoemde dossier.