ECLI:NL:GHARL:2021:275

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
200.284.733
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3]. De vader van de kinderen, die in hoger beroep was gekomen, verzocht het hof om de beschikking van de kinderrechter te vernietigen, die eerder had besloten tot verlenging van de uithuisplaatsing. De kinderrechter had op 24 september 2020 de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinshuis goedgekeurd tot 2 oktober 2021.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de vader en zijn advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en de moeder van de kinderen. De vader voerde aan dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet meer noodzakelijk was, maar het hof oordeelde dat de zorgen over de kinderen nog steeds aanwezig waren. De GI had aangetoond dat er nog belangrijke stappen gezet moesten worden om de situatie van de kinderen te verbeteren, waaronder het verkrijgen van hulp van JeugdGGZ.

Het hof concludeerde dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing met een jaar noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De zorgen over hun veiligheid en ontwikkeling waren nog niet weggenomen, en de kinderen hadden behoefte aan een veilige en neutrale omgeving, die door de gezinshuisouders werd geboden. De grieven van de vader werden verworpen, en de beschikking van de kinderrechter werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.284.733
(zaaknummer rechtbank Gelderland 374516)
beschikking van 12 januari 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Janse te Apeldoorn,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.J. Scholten te Zutphen,
en
[de gezinshuisouders],
wonende te [C] ,
verder te noemen: de gezinshuisouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 24 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 oktober 2020;
  • het verweerschrift met producties;
  • een brief van de GI van 8 december 2020, waarin de GI een bij het verweerschrift gevoegde productie intrekt;
  • een journaalbericht van mr. Janse van 10 december 2020 met producties, en
  • een journaalbericht van mr. Janse van 16 december 2020 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 december 2020 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [D] en [E] namens de GI;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
  • [de gezinshuishouder] .
De raad is met kennisgeving vooraf niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2011 in [F] ;
  • [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2012 in [G] ; en
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2016 in [G] ;
over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
Bij beschikking van 3 juli 2019 heeft de kinderrechter [de minderjarige3] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van 2 oktober 2019 heeft de kinderrechter [de minderjarige3] , [de minderjarige2] en [de minderjarige1] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden, tot 2 oktober 2020.
3.3
Bij beschikking van 3 juli 2019 heeft de kinderrechter de GI (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige3] in een pleeggezin. De machtiging is steeds verlengd, bij beschikking van 4 maart 2020 tot 2 oktober 2020.
3.4
[de minderjarige3] verblijft sinds juni 2019 bij de gezinshuisouders, aanvankelijk met toestemming van de ouders en vervolgens op basis van de machtiging tot uithuisplaatsing. Voordat de gezinshuisouders in juli 2020 een gezinshuis zijn gaan vormen, verbleef [de minderjarige3] bij hen in het kader van een pleeggezinplaatsing.
3.5
Bij beschikking van 2 oktober 2019 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden, tot 2 april 2020. Bij beschikking van 4 maart 2020 heeft de kinderrechter machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een gezinshuis, voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 2 oktober 2020.
3.6
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben vanaf juni 2019 in verschillende pleeggezinnen gewoond, aanvankelijk met toestemming van de moeder, die op dat moment alleen het gezag over hen uitoefende, en vervolgens op basis van de machtiging tot uithuisplaatsing. Sinds 3 juni 2020 verblijven zij bij de gezinshuisouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – bestreden beschikking heeft de kinderrechter op verzoek van de GI de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] verlengd tot 2 oktober 2021 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in een gezinshuis verlengd tot uiterlijk 2 oktober 2021.
4.2
De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien alleen op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
De vader verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, althans voor een korte periode toe te wijzen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
Het hof is net als de kinderrechter van oordeel dat verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . De raad heeft in zijn rapport van 18 februari 2020 (pagina 18) een aantal doelen geformuleerd die behaald moeten zijn om de zorgen over het veilig opgroeien van de kinderen weg te nemen. Er zijn positieve stappen gezet om die doelen te behalen. Zo is gebleken dat het contact tussen beide ouders en de kinderen goed verloopt en dat de moeder traumabehandeling ontvangt. De door de raad gestelde doelen zijn echter nog niet allemaal behaald, zodat de zorgen omtrent het veilig opgroeien van de kinderen nog steeds niet zijn weggenomen. Zo is het perspectief van de kinderen nog altijd niet duidelijk en zijn de kinderen weliswaar aangemeld voor JeugdGGZ, maar is die hulpverlening nog niet gestart. De GI heeft aangevoerd dat ondersteuning van JeugdGGZ van belang is om duidelijkheid te krijgen over de trauma’s en ontwikkelingsachterstand van de kinderen en over wat zij nodig hebben. Het hof is net als de GI van oordeel dat deze hulpverlening vanuit een veilige en neutrale omgeving dient te worden ingezet, mede gelet op de angst die de kinderen (buiten de omgangsmomenten) uiten richting de vader, die nog altijd ontkent dat sprake is geweest van huiselijk geweld. De gezinshuisouders bieden de kinderen die veilige, neutrale omgeving.
5.3
Gelet op alles wat nog moet gebeuren om de gestelde doelen te behalen, acht het hof verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing met de maximale termijn van een jaar noodzakelijk. De vader stelt terecht dat de kinderen belang hebben bij duidelijkheid over hun perspectief en dat hierover al (te) lang onzekerheid bestaat, mede door de vele wisselingen in de verblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het belang van de kinderen vereist ook dat hun perspectief op een zorgvuldige wijze wordt bepaald en dat zij niet overhaast worden thuisgeplaatst. Dat belang weegt niet alleen extra zwaar vanwege de zorgen die er over de kinderen zijn, maar ook omdat op dit moment elke communicatie tussen de ouders ontbreekt, zodat niet duidelijk is wat plaatsing bij de ene ouder betekent voor het contact van de kinderen met de andere ouder.
5.4
De grieven van de vader slagen niet. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen tot 2 oktober 2021 bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 24 september 2020 ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen tot 2 oktober 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, J.B. de Groot en R. Feunekes, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 12 januari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.