ECLI:NL:GHARL:2021:2730

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
200.260.597/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep loonvordering na vernietiging ontslag op staande voet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende een loonvordering van een werknemer, [eiser], tegen zijn werkgever, Fositrans B.V. [eiser] was in dienst als schipper en werd op 25 juli 2018 op staande voet ontslagen wegens werkweigering. De kantonrechter in Zwolle heeft op 12 juni 2020 het ontslag op staande voet vernietigd, omdat [eiser] en zijn echtgenote zich ziek hadden gemeld en niet in staat waren om te werken. De arbeidsovereenkomst is echter per 1 februari 2019 ontbonden. In de kort geding procedure bij de kantonrechter heeft [eiser] een vordering ingesteld voor gemist loon, waarbij de kantonrechter een deel van de vordering heeft toegewezen en het overige heeft afgewezen. [eiser] is in hoger beroep gegaan tegen de afwijzing van het meer gevorderde loon.

Het hof oordeelt dat er in hoger beroep geen (spoedeisend) belang meer bestaat bij de loonvordering, omdat het verschuldigde loon inmiddels door de werkgever is betaald. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter voor zover het de loonvordering betreft, maar bekrachtigt de veroordeling van Fositrans in de proceskosten. Het hof concludeert dat [eiser] zonder redelijke grond in hoger beroep is gekomen, aangezien de arbeidsovereenkomst al was geëindigd en de loonvordering in kort geding niet meer kon worden toegewezen. [eiser] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.260.597/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 7636871)
arrest in kort geding van 23 maart 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [A] , Duitsland,
eiser in hoger beroep,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[eiser],
advocaat: mr. T. Teke, die kantoor houdt te Amsterdam,
tegen
Fositrans B.V.,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde in hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
Fositrans,
niet verschenen.

1.De procedure bij de kantonrechter

Voor de procedure in kort geding bij de kantonrechter verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 8 mei 2019.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 24 mei 2019,
- het aan Fositrans verleende verstek,
- de memorie van grieven van 9 juli 2019, met producties,
- een akte wijziging van eis van 15 december 2020, met één productie.
2.2
[eiser] heeft vervolgens de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd, waarna het hof arrest heeft bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten:
3.1
[eiser] is op 1 april 2018 in dienst getreden bij Fositrans in de functie van schipper, zulks op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar en tegen een salaris van € 4.000,- bruto per maand. De echtgenote van [eiser] is eveneens op 1 april 2018 in dienst getreden bij Fositrans, dit in de functie van stuurvrouw op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar.
3.2
[eiser] c.s. hebben zich op 25 juli 2018 bij Fositrans ziek gemeld. Later die dag heeft Fositrans [eiser] c.s. op staande voet ontslagen wegens werkweigering.
3.3
In een beschikking van 12 juni 2020 heeft de kantonrechter in Zwolle het aan
[eiser] c.s. gegeven ontslag op staande voet vernietigd. Daartoe is onder meer overwogen dat uit deskundigenberichten volgt dat [eiser] c.s. op 25 juli 2018 als gevolg van ziekte ongeschikt waren de bedongen arbeid te verrichten en dat van ongerechtvaardigde werkweigering dus geen sprake was.
3.4
De arbeidsovereenkomst is door ontbinding daarvan door de kantonrechter per 1 februari 2019 geëindigd.

4.Het geschil en de beslissing van de kantonrechter in kort geding

4.1
[eiser] heeft - samengevat - gevorderd de veroordeling van Fositrans tot betaling van € 22.773,36 bruto aan gemist loon, vermeerderd met proceskosten.
4.2
De kantonrechter heeft in het vonnis van 8 mei 2019 de vordering van [eiser] tot een beloop van € 17.173,36 bruto toegewezen, het meer gevorderde afgewezen en Fositrans veroordeeld in de proceskosten.

5.De vordering in hoger beroep

[eiser] vordert in hoger beroep na vermindering van zijn vordering - samengevat - de vernietiging van het vonnis van 8 mei 2019 en de veroordeling van Fositrans in de kosten van beide instanties.

6.De beoordeling van de grieven en de vordering

6.1
De woon- dan wel vestigingsplaats van partijen ( [eiser] in Duitsland en Fositrans in Nederland) roept de vragen op welke rechter bevoegd is en welk recht van toepassing is.
Het hof is, evenals de kantonrechter, bevoegd als gerecht van het land waarin Fositrans als gedaagde partij bij aanvang van de procedure bij de kantonrechter gevestigd is (zie artikel 21, eerste lid, van de Brussel I bis Verordening, die in deze zaak van toepassing is).
Op de rechtsverhouding tussen partijen is Nederlands recht van toepassing op grond van artikel 8 lid 2 van Verordening EG nr. 593/2008 (Rome I), omdat partijen in hun arbeidsovereenkomst geen rechtskeuze hebben gemaakt en [eiser] gewoonlijk zijn werk in Nederland heeft verricht.
6.2
[eiser] is tegen het vonnis van 8 mei 2019 opgekomen, onder meer met de stelling dat hij ten onrechte op 25 juli 2018 op staande voet is ontslagen en dat ten onrechte het door hem gevorderde loon bij ziekte niet is toegewezen over de maanden februari en maart 2019. Uit de overgelegde beschikking van 12 juni 2020 blijkt dat het aan hem gegeven ontslag op staande voet is vernietigd. Uit die beschikking kan verder worden afgeleid, zoals [eiser] ook in zijn akte van 15 december 2020 heeft verwoord, dat Fositrans voor de beschikking van 12 juni 2020 het door haar vanaf 25 juli 2018 aan [eiser] verschuldigde loon volledig heeft betaald.
6.3
Een en ander brengt mee dat het (spoedeisend) belang bij de loonvordering in kort geding nu niet meer bestaat, zodat het hof het vonnis van de kantonrechter op dat onderdeel zal vernietigen. Dat geldt niet voor de veroordeling van Fositrans in de kosten van de procedure bij de kantonrechter nu dat onderdeel van de vordering geacht kan worden op goede grond te zijn toegewezen.
6.4
Het hoger beroep tegen de afwijzing van loon in kort geding over de maanden februari en maart 2019 is zonder redelijke grond door [eiser] ingesteld. De arbeidsovereenkomst van [eiser] is door een ambtgenoot van de kantonrechter bij beschikking van 17 december 2018 voorwaardelijk ontbonden per 1 februari 2019. Daarmee stond in de bodemzaak het einde van de arbeidsovereenkomst met ingang van
1 februari 2019 vast. Dat einde was definitief omdat een hoger beroep de ontbinding niet schorst (lid 1 van artikel 7:683 BW). In hoger beroep kan het hof immers alleen de arbeidsovereenkomst herstellen of (in plaats daarvan) een billijke vergoeding toekennen (lid 3). [eiser] heeft zijn loonvordering in kort geding op 3 april 2019 aanhangig gemaakt, dus na het eindigen van de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2019. In die kortgedingprocedure kon dus in geen geval meer worden toegekend dan het loon tot 1 februari 2019. De kortgedingrechter moet zich immers in beginsel aan de bodemrechter (en dus in dit geval aan de beschikking van 17 december 2018) conformeren. De beperking in loontoewijzing kon niet anders worden door hoger beroep in te stellen tegen het vonnis in kort geding. Alleen in de bodemprocedure (d.i. het hoger beroep tegen de beschikking van 17 december 2018) kon het hof eventueel een voorziening treffen voor (het loon over) de maanden februari en maart 2019, namelijk als het hof tot het oordeel zou komen dat ten onrechte is ontbonden, in welk geval het hof de arbeidsovereenkomst eventueel kon (doen) herstellen, met eventueel aanvullende voorzieningen. Ook in zo’n geval was dan sprake van een bodembeslissing waarop een oordeel in hoger beroep in kort geding afgestemd moet worden. Voor een ander of daarop vooruitlopend oordeel van de kortgedingrechter in hoger beroep zoals [eiser] voorstond, te weten doorbetaling van zijn loon over de maanden februari en maart 2019, bestond daarmee hoe dan ook geen ruimte. Dit had [eiser] moeten weerhouden om tegen het vonnis van 8 mei 2019 in hoger beroep te gaan. Het hoger beroep is daarmee als juridisch kansloos nodeloos ingesteld. Het gevolg daarvan is dat [eiser] met de proceskosten van het hoger beroep wordt belast.

7.De slotsom

7.1
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, voor zover het ziet op de loonvordering. Voor het overige zal dat vonnis worden bekrachtigd.
7.2
[eiser] zal in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld als hierna wordt vermeld.

8.De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Zwolle van 8 mei 2019, behoudens voor zover in sub 5.1 loon is toegewezen, vernietigt dat vonnis in zoverre en doet opnieuw recht;
wijst af de gevorderde betaling van loon;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Fositrans tot aan deze uitspraak vastgesteld op nihil;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, M.E.L. Fikkers en D.H. de Witte en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
23 maart 2021.