Uitspraak
[eiser],
Fositrans,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende een loonvordering van een werknemer, [eiser], tegen zijn werkgever, Fositrans B.V. [eiser] was in dienst als schipper en werd op 25 juli 2018 op staande voet ontslagen wegens werkweigering. De kantonrechter in Zwolle heeft op 12 juni 2020 het ontslag op staande voet vernietigd, omdat [eiser] en zijn echtgenote zich ziek hadden gemeld en niet in staat waren om te werken. De arbeidsovereenkomst is echter per 1 februari 2019 ontbonden. In de kort geding procedure bij de kantonrechter heeft [eiser] een vordering ingesteld voor gemist loon, waarbij de kantonrechter een deel van de vordering heeft toegewezen en het overige heeft afgewezen. [eiser] is in hoger beroep gegaan tegen de afwijzing van het meer gevorderde loon.
Het hof oordeelt dat er in hoger beroep geen (spoedeisend) belang meer bestaat bij de loonvordering, omdat het verschuldigde loon inmiddels door de werkgever is betaald. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter voor zover het de loonvordering betreft, maar bekrachtigt de veroordeling van Fositrans in de proceskosten. Het hof concludeert dat [eiser] zonder redelijke grond in hoger beroep is gekomen, aangezien de arbeidsovereenkomst al was geëindigd en de loonvordering in kort geding niet meer kon worden toegewezen. [eiser] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.