ECLI:NL:GHARL:2021:2729

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
200.260.596/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep loonvordering in kort geding met betrekking tot ontslag op staande voet en alternatieve inkomsten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [eiseres] tegen Fositrans B.V. De zaak betreft een loonvordering van [eiseres] die in eerste instantie door de kantonrechter is afgewezen. [Eiseres] was in dienst bij Fositrans en heeft zich op 25 juli 2018 ziek gemeld. Fositrans heeft haar daarop op staande voet ontslagen. De kantonrechter heeft dit ontslag later vernietigd, maar de arbeidsovereenkomst is per 1 februari 2019 ontbonden. In hoger beroep vordert [eiseres] de vernietiging van het vonnis van de kantonrechter en betaling van achterstallig loon. Het hof oordeelt dat het belang bij toewijzing van de loonvordering in kort geding onvoldoende aannemelijk is, omdat [eiseres] over alternatieve inkomsten beschikte. De vordering wordt afgewezen en de kosten van het hoger beroep worden aan [eiseres] opgelegd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.260.596/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 7636908)
arrest in kort geding van 23 maart 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [A] , Duitsland,
eiseres in hoger beroep,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
[eiseres],
advocaat: mr. T. Teke, die kantoor houdt te Amsterdam,
tegen
Fositrans B.V.,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde in hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
Fositrans,
advocaat: mr. J.C.F. Kooijmans, die kantoor houdt te Zwolle.

1.De procedure bij de kantonrechter

Voor de procedure in kort geding bij de kantonrechter verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 8 mei 2019.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 24 mei 2019,
- de memorie van grieven van 9 juli 2019, met producties,
- de memorie van antwoord van 6 augustus 2019,
- een akte wijziging van eis van 15 december 2020, met twee producties.
2.2
Nadat [eiseres] bij haar akte van 15 december 2020 haar eis heeft verminderd en twee producties heeft overgelegd, heeft Fositrans zich daarover niet uitgelaten maar op
2 februari 2021 haar stukken overgelegd voor arrest.
De twee producties betreffen twee beschikkingen in door partijen op tegenspraak gevoerde procedures. Fositrans wordt daarmee geacht bekend te zijn. Dit betekent dat het hof zijn beslissing ook op deze akte met productie kan baseren. Overigens is Fositrans, zoals hierna zal blijken, daardoor niet benadeeld.
2.3
Naast Fositrans heeft ook [eiseres] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten:
3.1
De echtgenoot van [eiseres] is op 1 april 2018 in dienst getreden bij Fositrans in de functie van schipper, zulks op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar. [eiseres] is eveneens op 1 april 2018 in dienst getreden bij Fositrans, dit in de functie van stuurvrouw op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar en tegen een salaris van € 2.500,- bruto per maand.
3.2
[eiseres] c.s. hebben zich op 25 juli 2018 bij Fositrans ziek gemeld. Later die dag heeft Fositrans [eiseres] c.s. op staande voet ontslagen wegens werkweigering.
3.3
In een beschikking van 12 juni 2020 heeft de kantonrechter in Zwolle het aan
[eiseres] c.s. gegeven ontslag op staande voet vernietigd. Daartoe is onder meer overwogen dat uit deskundigenberichten volgt dat [eiseres] c.s. op 25 juli 2018 als gevolg van ziekte ongeschikt waren de bedongen arbeid te verrichten en dat van ongerechtvaardigde werkweigering dus geen sprake was.
3.4
De arbeidsovereenkomst is door ontbinding daarvan door de kantonrechter per 1 februari 2019 geëindigd.

4.Het geschil en de beslissing van de kantonrechter in kort geding

4.1
[eiseres] heeft - samengevat - gevorderd de veroordeling van Fositrans tot betaling van € 13.667,10 bruto aan gemist loon over de periode van 28 juli 2019 tot en met februari 2019, grotendeels op basis van 70% bij ziekte, te vermeerderen met proceskosten.
4.2
De kantonrechter heeft in het vonnis van 8 mei 2019 de vordering van [eiseres] afgewezen omdat zij, anders dan zij had gesteld, wel over inkomsten in die periode beschikte uit de Krankenkasse, en haar veroordeeld in de proceskosten.

5.De vordering in hoger beroep

[eiseres] vordert in hoger beroep na vermeerdering van eis bij memorie van grieven en vermindering van haar vordering bij akte - samengevat - de vernietiging van het vonnis van 8 mei 2019 en de veroordeling van Fositrans in de kosten van beide instanties.

6.De beoordeling van de grieven en de vordering

6.1
De woon- dan wel vestigingsplaats van partijen ( [eiseres] in Duitsland en Fositrans in Nederland) roept de vragen op welke rechter bevoegd is en welk recht van toepassing is.
Het hof is, evenals de kantonrechter, bevoegd als gerecht van het land waarin Fositrans als gedaagde partij bij aanvang van de procedure bij de kantonrechter gevestigd is (zie artikel 21, eerste lid, van de Brussel I bis Verordening, die in deze zaak van toepassing is). Op de rechtsverhouding tussen partijen is Nederlands recht van toepassing op grond van
artikel 8 lid 2 van Verordening EG nr. 593/2008 (Rome I), omdat partijen in hun arbeidsovereenkomst geen rechtskeuze hebben gemaakt en [eiseres] haar werk gewoonlijk in Nederland heeft verricht.
6.2
[eiseres] is tegen het vonnis van 8 mei 2019 opgekomen, onder meer met de stelling dat zij ten onrechte op 25 juli 2018 op staande voet is ontslagen en haar ten onrechte sindsdien het haar toekomende loon wordt onthouden. De inkomsten uit Duitse uitkeringen (van de Krankenkasse en de Bundesagentur für Arbeit) moet zij terugbetalen, stelt zij. Uit de overgelegde beschikking van 12 juni 2020 blijkt dat het aan haar gegeven ontslag op staande voet is vernietigd. Uit die beschikking kan verder worden afgeleid, zoals [eiseres] ook in haar akte van 15 december 2020 heeft verwoord, dat Fositrans inmiddels het door haar vanaf 25 juli 2018 aan [eiseres] verschuldigde loon heeft betaald.
6.3
De vordering van [eiseres] is door de kantonrechter in kort geding afgewezen omdat zij vanaf eind oktober 2018 een uitkering van de Duitse Krankenkasse ontving en dat om die reden van haar gevergd mocht worden dat zij de uitkomst van de bodemprocedure afwacht. Uit de door [eiseres] bij haar grieven overgelegde producties blijkt dat genoemde uitkering op 20 september 2018 is toegekend tot 14 december 2019. Gesteld noch gebleken is dat die uitkering eerder zou worden gestaakt dan wel eerder door haar zou moeten worden terugbetaald dan voordat zij daadwerkelijk haar loon van Fositrans had ontvangen. Het loon van [eiseres] is, zoals overwogen, inmiddels ook door Fositrans betaald. Daarmee is ook in hoger beroep het belang - laat staan de spoedeisendheid daarvan - in onvoldoende mate aannemelijk geworden. Daarop stuit de vordering af.
6.4
Een en ander brengt mee dat de door [eiseres] in kort geding gevorderde betaling van loon terecht is afgewezen.
6.5
[eiseres] heeft nog aangevoerd dat haar veroordeling in de kosten van de procedure bij de kantonrechter in strijd is met het bepaalde in artikel 7:629a lid 6 BW. Zij ziet daarmee over het hoofd dat haar vordering tot betaling van loon niet is afgewezen omdat zij zich ten onrechte op het standpunt had gesteld dat zij arbeidsongeschikt was - waarop deze bepaling het oog heeft - maar omdat zij over andere (verzwegen) inkomsten beschikte en daardoor geen (spoedeisend) belang had bij haar vordering in kort geding ter zake.

7.De slotsom

7.1
Het hoger beroep faalt, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
7.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [eiseres] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
7.3
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Fositrans zullen worden vastgesteld op € 2.020,- voor griffierecht en € 1.114,- voor salaris advocaat (1 punt × tarief II à € 1.114,-).
7.4
Het hof zal ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en het nasalaris toewijzen zoals hierna vermeld.

8.De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Zwolle van 8 mei 2019;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 2.020,- voor verschotten en op € 1.114,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, aan Fositrans te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [eiseres] in het nasalaris, vastgesteld op € 163,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde kostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, M.E.L. Fikkers en D.H. de Witte en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
23 maart 2021.