In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een zorgregeling voor een minderjarige. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M. Spooren, verzocht om schorsing van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die de zorgregeling had gewijzigd. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A. van Dijk-Overmars, voerde verweer tegen dit verzoek. De procedure in eerste aanleg vond plaats op 18 december 2020, waar de rechtbank de zorgregeling wijzigde, waardoor de minderjarige nu meer tijd bij de vader doorbrengt.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de mondelinge behandeling op 8 maart 2021 plaatsvond via een telefonische verbinding vanwege de coronamaatregelen. De moeder stelde dat de uitbreiding van de zorgregeling schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige, terwijl de vader deze zorgen niet deelde. Het hof overwoog dat de beslissing van de rechtbank niet op een kennelijke misslag berustte en dat de belangen van de minderjarige voorop staan.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de moeder geen voldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar verzoek tot schorsing. Het hof concludeerde dat het belang van de minderjarige en de vader bij de uitvoering van de gewijzigde zorgregeling zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij het behoud van de eerdere regeling. Het verzoek van de moeder werd dan ook afgewezen.