ECLI:NL:GHARL:2021:2715

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
200.290.235/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van de zorgregeling in een ouderschapskwestie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een zorgregeling voor een minderjarige. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M. Spooren, verzocht om schorsing van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die de zorgregeling had gewijzigd. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A. van Dijk-Overmars, voerde verweer tegen dit verzoek. De procedure in eerste aanleg vond plaats op 18 december 2020, waar de rechtbank de zorgregeling wijzigde, waardoor de minderjarige nu meer tijd bij de vader doorbrengt.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de mondelinge behandeling op 8 maart 2021 plaatsvond via een telefonische verbinding vanwege de coronamaatregelen. De moeder stelde dat de uitbreiding van de zorgregeling schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige, terwijl de vader deze zorgen niet deelde. Het hof overwoog dat de beslissing van de rechtbank niet op een kennelijke misslag berustte en dat de belangen van de minderjarige voorop staan.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de moeder geen voldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar verzoek tot schorsing. Het hof concludeerde dat het belang van de minderjarige en de vader bij de uitvoering van de gewijzigde zorgregeling zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij het behoud van de eerdere regeling. Het verzoek van de moeder werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.290.235/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 507655)
beschikking van 23 maart 2021 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M. Spooren te Vught,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.A. van Dijk-Overmars te Montfoort.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 18 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep met betrekking tot het verzoek tot schorsing

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing, ingekomen op 12 februari 2021;
  • het verweerschrift met betrekking tot het verzoek tot schorsing;
  • een journaalbericht van mr. Spooren van 25 februari 2021 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Spooren van 5 maart 2021 met spreekaantekeningen, en
  • een journaalbericht van mr. Van Dijk-Overmars van 8 maart 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 maart 2021 plaatsgevonden. In verband met het coronavirus heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden door middel van een telefonische (beeld)verbinding (telehoren). Via deze verbinding waren partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2012 in [C] , over wie zij samen het gezag uitoefenen.
3.2
Bij beschikking van 12 augustus 2016 is als reguliere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders (de zorgregeling) vastgesteld dat [de minderjarige] kort gezegd in de ene week van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend naar school bij de vader verblijft en in de andere week op vrijdagmiddag van 12.00 uur tot 18.00 uur.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de zorgregeling gewijzigd in die zin dat [de minderjarige] - kort gezegd - in de ene week van donderdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school bij de vader verblijft en in de andere week van donderdagmiddag uit school tot vrijdagmiddag 18.00 uur.
De rechtbank heeft deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Aan de orde is het verzoek van de moeder schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 3.3 genoemde beslissing betreft. De vader voert hiertegen gemotiveerd verweer.
4.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
4.3
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
4.4
Het hof stelt vast dat de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de bestreden beschikking niet is gemotiveerd, zodat het hof het verzoek tot schorsing zal beoordelen aan de hand van de hiervoor onder a. en b. genoemde maatstaven.
4.5
Bij zijn oordeel betrekt het hof de belangen van alle betrokkenen, dat zijn de moeder, de vader én [de minderjarige] . Voorop staat daarbij dat het oordeel van de rechtbank dat het in het belang van [de minderjarige] is wanneer hij zijn vader een dag per week extra ziet juist is (maatstaf b. hiervoor). Dat oordeel berust niet op een kennelijke misslag: de door de moeder geuite bezwaren tegen dat oordeel zullen in de procedure in hoger beroep inhoudelijk worden getoetst.
4.6
De moeder heeft aan haar verzoek tot schorsing ten grondslag gelegd dat zij belang heeft bij het inperken van het risico dat de ontwikkeling van [de minderjarige] wordt geschaad door deze ruimere zorgregeling. De door de moeder geuite zorgen over de (ernstige) nadelige gevolgen van de uitbreiding voor [de minderjarige] worden door de vader niet gedeeld en zijn niet komen vast te staan. Daarmee staat niet vast dat het belang van [de minderjarige] vergt dat de uitvoering van de gewijzigde zorgregeling wordt opgeschort.
4.7
De moeder heeft geen andere, eigen belangen aangevoerd die maken dat de werking van de bestreden beschikking moet worden geschorst. Dientengevolge weegt haar belang bij behoud van de eerder vastgestelde zorgregeling niet zwaarder dan het belang van [de minderjarige] en het belang van de vader bij directe uitvoering van de gewijzigde regeling.
4.8
Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de moeder afwijzen.

5.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, J.B. de Groot en R. Krijger, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 23 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.