ECLI:NL:GHARL:2021:2712

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
200.284.575
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie met terugwerkende kracht en heroverweging van eerdere beslissingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de partneralimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft aangevoerd dat zij in financiële problemen verkeert en dat een (beperkte) vermindering van de partneralimentatie per 1 januari 2020 niet van haar verlangd kan worden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vrouw niet voldoende heeft aangetoond dat zij in zodanige financiële problemen is gekomen dat de wijziging van de alimentatie niet redelijk is.

Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland vernietigd en de partneralimentatie vastgesteld op € 840,- per maand met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2020, en € 865,20 per maand met ingang van 1 januari 2021. De rechtbank had de bijdrage per 1 januari 2020 op nihil gesteld, maar het hof heeft geconcludeerd dat de man, ondanks zijn eerdere betalingen, niet meer dan het vastgestelde bedrag verschuldigd is.

De vrouw heeft niet aangetoond dat de stopzetting van de betalingen door de man haar in ernstige financiële problemen heeft gebracht. Het hof heeft daarbij ook rekening gehouden met de draagkracht van de man en de behoefte van de vrouw. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, waarbij de griffier aanwezig was.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.284.575
(zaaknummer rechtbank Gelderland 364329)
beschikking van 23 maart 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C. Luis Fula te Kampen,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R.C.F. Schaap te Barneveld.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 2 maart 2021 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een journaalbericht van mr. Luis Fula van 9 maart 2021 met productie;
- een brief van mr. Schaap van 16 maart 2021.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 2 maart 2021, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof overwegingen gegeven over de hoogte van de partneralimentatie en de ingangsdatum. Omdat mogelijk voor de vrouw een terugbetalingsverplichting zou ontstaan, heeft het hof haar in de gelegenheid gesteld daarop nader in te gaan. Zij heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. De man heeft daarop vervolgens gereageerd.
2.3
De vrouw heeft allereerst aangevoerd dat het hof een onjuist bedrag aan partneralimentatie heeft genoemd en dat sprake is van een kennelijke fout. Het hof heeft aansluiting gezocht bij de draagkrachtberekening van de man. Daaruit volgt een draagkracht van € 840,- en niet van € 488,-- per maand, aldus de vrouw. De man heeft dit bestreden met verwijzing naar de draagkrachtberekening bij de pleitnota van mr. Schaap voor de zitting van 28 januari 2021.
2.4
Het hof ziet aanleiding terug te komen op het desbetreffende deel van overweging 5.4. van de tussenbeschikking van 2 maart 2021. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad heeft te gelden dat de eisen van de goede procesorde meebrengen dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerder door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte, eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, met inachtneming van hoor en wederhoor, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Daarvan is in dit geval sprake. Het hof heeft overwogen dat de draagkracht van de man € 488,- per maand is. Uit de draagkrachtberekening die de man ter zitting van 28 januari 2021 heeft overgelegd volgt dat de draagkracht van de man € 840,- is. Het bedrag van € 488,- per maand hangt samen met de door de man berekende (rest-)behoefte van de vrouw. Omdat het hof echter is uitgegaan van een lagere verdiencapaciteit van de vrouw en dus een hogere behoeftigheid, had het hof daar niet bij dienen aan te sluiten. In zoverre is de grondslag van de beslissing dus onjuist. Het hof heeft de aanvullende netto behoefte van de vrouw immers bepaald op € 553,-. Gebruteerd is dit € 1.049,-. De draagkracht van de man is dus de beperkende factor. Het hof zal de partneralimentatie vaststellen op € 840,- per maand vanaf 1 januari 2020 en, rekening houdend met de wettelijke indexering op € 865,20 vanaf 1 januari 2021.
2.5
In de tussenbeschikking van 2 maart 2021 heeft het hof als ingangsdatum van de vast te stellen partneralimentatie 1 januari 2020 bepaald. De rechtbank heeft de bijdrage per die datum op nihil gesteld. De man is feitelijk gestopt met betalen vanaf de datum van de uitspraak van de rechtbank. Over de maanden januari tot en met juli 2020 heeft de man de in 2014 vastgestelde partneralimentatie betaald. Deze bedraagt na indexering € 876,22 bruto per maand. De vrouw zou dus over die zeven maanden een bedrag moeten terugbetalen aan de man. Omdat de man na juli 2020 in het geheel niet meer heeft betaald, hoeft de vrouw feitelijk echter niets terug te betalen. Het totaalbedrag dat de man over de periode vanaf 1 januari 2020 heeft betaald is immers lager dan hetgeen hij op basis van de thans te nemen beslissing verschuldigd is. Gelet op het geringe verschil tussen het bedrag dat de man over de maanden januari tot en met juli 2020 heeft betaald en hetgeen hij over die periode verschuldigd is, is het niet aannemelijk dat de terugwerkende kracht de vrouw financieel in de problemen brengt. Het hof ziet daarom geen aanleiding de wijziging van de partneralimentatie later dan 1 januari 2020 in te laten gaan. De vrouw heeft in ieder geval vanaf dat moment rekening kunnen moeten houden met een mogelijke vermindering van de partneralimentatie. Weliswaar is de behoefte van de vrouw niet verminderd, en is het aannemelijk dat de vrouw door de volledige stopzetting van de betalingen door de man tekort is gekomen in de afgelopen periode, maar daar staat tegenover dat de vrouw per saldo feitelijk niets zal hoeven terug te betalen aan de man en een aanzienlijke nabetaling zal volgen. De vrouw heeft niet aangetoond dat zij als gevolg van de stopzetting van de betalingen door de man in zodanige financiële problemen is gekomen dat een (beperkte) vermindering van de partneralimentatie per 1 januari 2020 van haar in redelijkheid niet verlangd kan worden. Bovendien zou de man bij een latere ingangsdatum een nabetaling moeten doen aan de vrouw die zijn draagkracht te boven gaat. Het hof acht het niet redelijk dit van de man te verlangen.

3.De slotsom

De eerste, de tweede en de vijfde grief van de vrouw slagen. De overige grieven falen. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 13 juli 2020, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 19 augustus 2014 en het daarbij behorende echtscheidingsconvenant van 12 augustus 2014 in die zin, dat
de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal betalen:
  • met ingang van 1 januari 2020 € 840,- per maand;
  • met ingang van 1 januari 2021 € 865,20 per maand,
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.A. Eskes, H. Phaff en A.T. Bol, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 23 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.