ECLI:NL:GHARL:2021:2707

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
200.274.800
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en afwikkeling van huwelijksvoorwaarden met betrekking tot een eenmanszaak en restaurant

In deze zaak betreft het een echtscheiding tussen een vrouw, wonende in Duitsland, en een man, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland is. De vrouw is in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De procedure draait om de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden, waarbij de man een eenmanszaak en een restaurant heeft. Het hof verwijst naar eerdere tussenbeschikkingen en behandelt de resterende geschilpunten, waaronder de waardering van de activa en passiva van de man. Het hof oordeelt dat de man de onderneming volledig heeft voortgezet en dat de waarde van de eenmanszaak op 31 december 2018 moet worden vastgesteld. De man heeft een schuld aan de erven van een overleden vennoot, wat van invloed is op de waardering van zijn onderneming. Het hof komt tot de conclusie dat de man aan de vrouw een bedrag van € 86.404,76 moet betalen, na verrekening van bedragen die de vrouw al heeft ontvangen. De vrouw moet op haar beurt de helft van de fiscale claim op de stille reserve van de loods en belastingteruggaven aan de man vergoeden. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap wordt opnieuw vastgesteld, waarbij de activa en passiva van de eenmanszaak en de onroerende zaken worden verdeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.274.800
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 471807 en 477620)
beschikking van 23 maart 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] , Duitsland,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.W.M. Splinter te Huizen,
en
[verweerder],
zonder bij het hof bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S.E.W.C.M. Kneepkens te Bussum.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 8 december 2020 verwijst het hof naar de tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- een journaalbericht van mr. Kneepkens van 29 januari 2021 met producties;
- een journaalbericht van mr. Splinter van 29 januari 2021 met producties;
- een journaalbericht van mr. Kneepkens van 9 maart 2021 met producties;
- een journaalbericht van mr. Splinter 10 maart 2021 met producties.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 8 december 2020, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
Partijen zijn beiden in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te dienen. Zij hebben van die mogelijkheid gebruikgemaakt en hebben vervolgens op de stukken van de ander gereageerd. Beide partijen hebben slechts ten dele voldaan aan de opdracht van het hof. Zij hebben echter voldoende gelegenheid gehad het hof volledig te informeren. Het hof zal daarom nu beslissen over de resterende geschilpunten. Het gaat daarbij in de kern nog om twee vermogensbestanddelen, te weten de onderneming van de man (inclusief loods) en het restaurant [B] (inclusief samenhangende vorderingen).
eenmanszaak
2.3
De man heeft een eenmanszaak, die in feite de voortzetting is van de vof die de man tot in 2016 met de heer [C] had. Naar het oordeel van het hof volgt uit de stukken en het wezen van een verblijvingsbeding dat de man de onderneming volledig heeft voortgezet met alle activa en passiva. Dat betekent dat op enig moment in de jaarstukken een correctie heeft moeten plaatsvinden vanwege de afrekening met de erven van de heer [C] vanwege diens overlijden. De man was immers voorheen gerechtigd tot de helft van het vermogen en na de voortzetting tot het geheel. Hiervoor heeft de man de erven van de heer [C] moeten vergoeden. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank Midden-Nederland van 26 oktober 2020 volgt dat de man aan de erven een bedrag van € 57.500,- verschuldigd is. De man heeft een commerciële waardering van de eenmanszaak per 31 december 2018 overgelegd (productie 12), waarbij dat bedrag in mindering is gekomen op het eigen vermogen van de eenmanszaak, dat volgens de man € 87.844,- bedraagt. Het hof neemt deze waarde over. De vrouw heeft terecht opgemerkt dat de man niet alle in de tussenbeschikking genoemde stukken heeft verstrekt, maar uit de wel overgelegde stukken komt met voldoende zekerheid vast te staan welke waarde op de peildatum aan de eenmanszaak toegerekend kan worden. In het feit dat de hoogte van het aan de erven verschuldigde bedrag pas later definitief is geworden ziet het hof geen aanleiding uit te gaan van een andere waarde, omdat de schuld op 31 december 2018 al bestond.
2.4
De man heeft op de waarde van de eenmanszaak ook de kosten in mindering gebracht die hij heeft gemaakt in het kader van de arbitrageprocedure met de erven. Zoals de man ter zitting bij het hof al is voorgehouden, was de man alleen samen met de vrouw bestuursbevoegd en bevoegd deze procedure te voeren. Dit volgt uit artikel 3:170 lid 3 BW. Tijdens het huwelijk gold ten minste een inlichtingenplicht op grond van artikel 1:83 BW, waaraan de man evenmin heeft voldaan. Bovendien heeft de man geen inzage gegeven in de aard en het ontstaan van de kosten: hij heeft een optelling gemaakt van een aantal bedragen, maar de facturen niet overgelegd. Hierin ziet het hof aanleiding deze kosten, waarvan de hoogte ook volgens de man overigens niet definitief vaststaat, voor rekening van de man te laten komen.
2.5
Bij de waardering heeft de man verder gerekend met een getaxeerde waarde van de loods van € 225.000,- terwijl de boekwaarde € 182.000,- bedraagt. Vervolgens heeft hij rekening gehouden met een latente belastingclaim van 37,35% op basis van het tarief voor 2020. De vrouw heeft terecht opgemerkt dat de loods pas in 2020 is verkocht, terwijl de peildatum voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap december 2018 is. Het hof zal uitgaan van de werkelijke verkoopwaarde van de loods, die € 272.500,- bedraagt, omdat de verdeling nog niet tot stand was gekomen ten tijde van de verkoop. Daartegenover dient de vrouw dan ook de helft van de werkelijke fiscale claim voor haar rekening te nemen.
2.6
Ten slotte heeft de man een correctie toegepast van € 9.493,- op de post crediteuren. Uit de jaarrekening 2018 zou een schuld van € 5.274,- volgen, maar in werkelijkheid heeft de man in 2019 nog € 14.767,- aan facturen betaald die betrekking hebben op 2018. De vrouw heeft de juistheid van deze correctie gemotiveerd betwist. Zij wijst erop dat de jaarstukken pas in 2019 zijn opgesteld en dat het daarom niet aannemelijk is dat daarin facturen uit 2018 niet zijn opgenomen, terwijl bovendien enkele van de facturen de rekeningen van de boekhouder zelf betreffen. Van die facturen is het nog minder aannemelijk dat ze vergeten zouden zijn. Het hof onderschrijft het standpunt van de vrouw. De man heeft niets aangetoond dat de noodzaak van de door hem voorgestane correctie onderbouwt.
2.7
De vrouw heeft nog aangevoerd dat de man als gevolg van het niet overleggen van de fiscale jaarrekening over 2018 geen inzicht heeft gegeven in de omvang en waarde van de overige activa van de onderneming. Hierop is ongetwijfeld in de loop der jaren afgeschreven, maar daar staat tegenover dat er ook met enige regelmaat spullen moeten worden vervangen. Het hof ziet onvoldoende aanknopingspunten voor het bestaan van stille reserves in deze activa, nu het voor zover bekend allemaal gebruiksvoorwerpen zoals gereedschappen en een Mercedesbus betreft, en gaat ervan uit dat met het voorgaande de eenmanszaak op redelijke en billijke wijze in de vermogensrechtelijke afwikkeling is betrokken.
2.8
Op grond van het voorgaande kan de waarde van de eenmanszaak (zonder de loods) per 31 december 2018 als volgt worden berekend:
Eigen vermogen volgens balans
€ 87.844,-
Schuld aan erven [C]
€ 57.500,-
-------------
Saldo
€ 30.344,-
Dit bedrag zal in de verkrijgingen van de man worden meegenomen.
2.9
In het eigen vermogen is de boekwaarde van de loods van € 182.000,- meegenomen. Daarom dient de man naast de helft van de hiervoor berekende waarde van de eenmanszaak de helft van de meerwaarde van de loods aan de vrouw te betalen. Dat is de helft van € 90.500,- oftewel € 45.250,-. De vrouw dient daartegenover de man de helft van de fiscale claim op de stille reserve ter zake van de loods te betalen. Daarbij is het hof van oordeel dat de vrouw dat bedrag pas aan de man hoeft te betalen binnen dertig dagen nadat de man bewijsstukken aan haar heeft overgelegd waaruit de hoogte van het door hem aan de Belastingdienst betaalde bedrag blijkt (inclusief bijbehorende berekening).
[D]
2.1
Partijen verschillen van mening over de vraag wie de meest gerede partij is jaarstukken over 2018 van het restaurant [D] over te leggen. Hun stellingen in onderling verband bezien moet de conclusie zijn dat de onderneming eind 2018 intrinsiek geen waarde meer had omdat die feitelijk niet werd uitgeoefend. Dat de onderneming geen significante waarde kan hebben gehad kan ook worden afgeleid uit de winst- en verliesrekening over de eerste acht maanden van 2018 die de vrouw in het geding heeft gebracht en waaruit een duidelijk negatief resultaat blijkt. Het hof zal de waarde van de onderneming daarom vaststellen op de waarde van de inventaris. Partijen zijn het erover eens dat die € 8.000,- bedraagt. Geen van beiden wil deze hebben. Het hof zal daarom bepalen dat partijen die in overleg dienen te verdelen. Ze kunnen er in overleg uiteraard ook voor kiezen de spullen te verkopen, in welk geval de opbrengst dient te worden gedeeld.
2.11
De vrouw heeft vergoeding gevorderd van een aantal door haar betaalde rekeningen. De btw-teruggave die zij heeft ontvangen kan hiermee worden verrekend. Per saldo dient de man aan de vrouw dan € 1.578,26 te betalen, aldus de vrouw. De man heeft de door de vrouw genoemde bedragen niet betwist, maar stelt wel dat er ook nog belastingteruggaven over 2016 en 2017 zijn geweest die de vrouw na de peildatum heeft ontvangen. Hierover is in de procedure geen duidelijkheid gekomen, maar de vrouw heeft dit ook niet uitdrukkelijk betwist. Het hof zal daarom de vordering van de vrouw toewijzen en ook bepalen dat de vrouw daartegenover de helft van door haar ontvangen belastingteruggaven over 2016 en 2017 aan de man dient te vergoeden.
Resumé
2.12
Met inachtneming van het voorgaande en de overwegingen en beslissingen in de tussenbeschikking van het hof van 8 december 2020 kan de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk van partijen als volgt worden bepaald.
2.13
Uit de laatste opstelling vermogen en verdeling van de vrouw lijkt te kunnen worden afgeleid dat zij ervan uitgaat dat de man de afspraak met betrekking tot de vakantiewoning aan het adres [a-straat] 3 en 5 in [E] niet langer gestand zal kunnen doen. Gelet echter op de overwaarde van de loods is voor die verwachting geen aanleiding. Daarom gaat het hof ervan uit dat de vakantiewoning nog altijd aan de man dient te worden toegedeeld tegen de eerder vastgestelde waarde van € 70.000,- en dat het beslag dat de huidige partner van de vrouw op de woning heeft gelegd kan worden opgeheven, omdat de vrouw uit hetgeen zij in het kader van de verdeling verkrijgt haar schuld aan haar partner kan aflossen. Voor zover de vrouw vanwege onvoorziene omstandigheden wenst terug te komen op de eerdere afspraken, gaat het hof daaraan dan ook voorbij. Daarnaast worden aan de man de activa en de passiva van de eenmanszaak en de onroerende zaak aan de [b-straat] 2 te [F] toegedeeld. Daartegenover dient de man de schuld aan [G] voor zijn rekening te nemen.
2.14
De bankrekeningen inclusief doorlopend krediet en zakelijk krediet restaurant, de inboedel, de auto en de motoren zijn al verdeeld, maar uit de vermogensopstellingen van de vrouw leidt het hof af dat de financiële afwikkeling daarvan nog niet heeft plaatsgevonden. Uit het laatste vermogensoverzicht volgt dat de saldi op de bankrekeningen van de vrouw € 507,- negatief bedragen (gelet op één debetstand) en die van de man € 300,- positief. Daarnaast neemt de vrouw het doorlopend krediet bij [a-bank] voor haar rekening, dat € 8.926,- bedraagt, en de man het zakelijke krediet van € 6.749,-. Dit laatste stond anders in de eerste vermogensopstellingen van de vrouw, maar de huidige weergave strookt met de weergave door de rechtbank in de bestreden beschikking. De motoren zijn beide € 2.600,- waard. De Toyota, die aan de vrouw is toegedeeld, heeft een waarde van € 800,-.
2.15
De waarde van de verkrijgingen van de man bedraagt per saldo € 73.120,-. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- de vakantiewoning [a-straat] 3 en 5 in [E]
€ 70.000,-
- de onroerende zaak [b-straat] 2 te [F]
€ 7.500,-
- de activa en de passiva van de eenmanszaak
€ 30.344,-
- zijn bankrekeningen
€ 300,-
- motor BMW
€ 2.600,-
- zakelijk krediet [D]
€ 6.749,- -/-
- de schuld aan [G]
------------
€ 30.875,- -/-
Totaal
€ 73.120,-
2.16
De waarde van de verkrijgingen van de vrouw bedraagt per saldo € 6.033,- negatief.
Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- Toyota
€ 800,-
- motor Kawasaki
€ 2.600,-
- haar bankrekeningen inclusief roodstand
€ 507,-- -/-
- doorlopend krediet [a-bank]
€ 8.926,- -/-
----------
Totaal
€ 6.033,- -/-
2.17
De man dient aan de vrouw de helft van het verschil, oftewel € 39.576,50, te betalen. Daarnaast dient hij aan de vrouw € 45.250,- te betalen ter zake van de opbrengst van de loods, alsmede een bedrag van € 1.578,26 ter zake van door de vrouw betaalde en ontvangen bedragen. In totaal dient de man dus aan de vrouw € 86.404,76 te betalen. Hierop kan de man het bedrag van € 18.800,- in mindering brengen dat de vrouw al uit het depot heeft ontvangen. Het nu nog in depot staande bedrag volstaat dan ruimschoots om de aanspraken van de vrouw te voldoen. De vrouw dient anderzijds aan de man de helft van de fiscale claim op de stille reserve ter zake van de loods te betalen binnen dertig dagen nadat de man haar de bewijsstukken heeft verstrekt waaruit de hoogte van het door hem in dat verband aan de Belastingdienst betaalde bedrag blijkt. Daarnaast dient de vrouw de helft van de belastingteruggaven over 2016 en 2017 die zij na 3 december 2018 heeft ontvangen aan de man te betalen.
2.18
Aan elk van partijen komt daarnaast (de waarde van) de helft van de inventaris van het restaurant toe.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
3.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 november 2019 voor zover daarbij de verzoeken tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zijn afgewezen;
en opnieuw recht doende:
3.2
deelt aan de man toe:
  • de vakantiewoning [a-straat] 3 en 5 in [E] ,
  • de onroerende zaak [b-straat] 2 te [F] , en
  • de activa en de passiva van de eenmanszaak,
onder de verplichting de schuld aan [G] op zich te nemen en als eigen schuld te voldoen onder vrijwaring van de vrouw;
3.3
bepaalt dat aan elk van partijen de helft van (de waarde van) de inventaris van [D] toekomt, in onderling overleg nader vast te stellen;
3.4
bepaalt dat de man aan de vrouw een bedrag dient te betalen van € 86.404,76;
3.5
bepaalt dat op dit bedrag in mindering komt het bedrag van € 18.800,- dat de vrouw heeft ontvangen uit de verkoop van de loods;
3.6
bepaalt dat de vrouw aan de man de helft van de fiscale claim op de stille reserve ter zake van de loods dient te betalen binnen dertig dagen nadat de man bewijsstukken aan haar heeft overgelegd waaruit de hoogte van het door hem aan de Belastingdienst betaalde bedrag blijkt, inclusief bijbehorende berekening;
3.7
bepaalt dat de vrouw aan de man de helft van de belastingteruggaven over 2016 en 2017 dient te vergoeden voor zover zij deze heeft ontvangen na 3 december 2018;
3.8
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.9
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.A. Eskes, M.L. van der Bel en
J.U.M. van der Werff, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, is getekend door
mr. H. Phaff en is op 23 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van
de griffier.