ECLI:NL:GHARL:2021:2703

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
21-001113-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal voorafgegaan door geweld met taakstraf en afwijzing vordering tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor winkeldiefstal, voorafgegaan door geweld, en krijgt een taakstraf van negentig uren, subsidiair vijfenveertig dagen hechtenis. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere gevangenisstraf van twee weken is afgewezen, omdat het hof in een andere zaak al over deze vordering had beslist.

De verdachte had op 14 oktober 2019 in een winkel een camera weggenomen, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen een winkelmedewerkster. De politierechter had de verdachte eerder ook al veroordeeld tot een taakstraf van negentig uren. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met geweld. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet de intentie had om de camera wederrechtelijk toe te eigenen, maar het hof oordeelde dat het bewijs van de opzet op diefstal voldoende was.

De strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft rekening gehouden met het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vergelijkbare feiten. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen, omdat deze al in een andere zaak was behandeld. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de verdachte strafbaar verklaard voor de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001113-20
Uitspraak d.d.: 24 maart 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 28 februari 2020 met parketnummer 18-246304-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-730026-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken en toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. J.M. Keizer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte veroordeeld tot een taakstraf van negentig uren, subsidiair vijfenveertig dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter de vordering tenuitvoerlegging toegewezen, waarbij de gevangenisstraf voor de duur van 2 weken is omgezet in een taakstraf van zestig uren, subsidiair veertien dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 14 oktober 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] , een camera (merk: [merk] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de [naam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [benadeelde partij] met kracht tegen de schouders te duwen en/of (vervolgens) met kracht aan de arm van die [benadeelde partij] te trekken en/of te rukken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe – kort weergegeven – het volgende aangevoerd. De feiten zijn duidelijk: er ligt een aangifte en de camerabeelden worden in het dossier beschreven. Het feit kan als diefstal worden gekwalificeerd. Om te kunnen spreken van diefstal moet, op het moment van wegnemen, het oogmerk op de wederrechtelijke toe-eigening bestaan. Louter wegneming is geen diefstal. Het oogmerk ontbreekt hier: verdachte had niet de intentie om zich de camera wederrechtelijk toe te eigenen. Verdachte was in de veronderstelling dat hij het recht had om de camera mee te nemen. De winkelmedewerkster belemmerde de uitoefening van dat recht. Verdachte had niet de intentie om te handelen in strijd met het recht. Het staat niet ter discussie dat verdachte geweld heeft gebruikt, maar hij dient vrijgesproken te worden van de diefstal en het gebruiken van geweld is hem niet apart tenlastegelegd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Uit zowel de verklaring van verdachte als de aangifte van [benadeelde partij] blijkt dat verdachte wist, dan wel dat hem duidelijk gemaakt was, dat de manier waarop hij de camera meenam niet juist was. [benadeelde partij] heeft aan verdachte uitgelegd dat ze hem niet verder kon helpen, omdat zij van de gang van zaken met betrekking tot de aankoop van de camera van verdachte niet op de hoogte was. Wel heeft aangever voor verdachte geregeld dat hij een dag later terug kon komen om de zaak met de medewerker te bespreken die ter zake wel op de hoogte was. Verdachte heeft hier geen genoegen mee genomen en heeft een andere camera gepakt en zich vervolgens met geweld langs [benadeelde partij] bewogen, de winkel uit. Het oogmerk van verdachte is aldus af te leiden uit de feitelijke gedraging van verdachte.
Gelet op het voorgaande volgt het hof de raadsman niet in zijn verweer strekkende tot vrijspraak. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem tenlastegelegde feit.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 oktober 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] , een camera (merk: [merk] ), die aan een ander toebehoorde, te weten aan de [naam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken door die [benadeelde partij] met kracht tegen de schouders te duwen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden.

Strafbaarheid van de verdachte

Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat er bij verdachte sprake is geweest van dwaling, omdat verdachte meende in zijn recht te staan, acht het hof dit – gelet op de feitelijke gang van zaken - niet aannemelijk.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal, voorafgegaan door geweld, bestaande uit het met kracht duwen van de winkelmedewerkster. Winkeldiefstallen zijn op zich al vervelende feiten, die voor de gedupeerden meestal naast financiële schade ook veel overlast en ergernis meebrengen. Als winkeldiefstal gepaard gaat met geweld, in welke vorm dan ook, wordt nog een grens overschreden. Voor de betrokken winkelmedewerker is onderhavig feit beangstigend en verontrustend geweest.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 februari 2021 blijkt dat hij eerder veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld, onder andere ook voor een vermogensdelict.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met de omstandigheid dat, hoe grensoverschrijdend en onjuist ook, in kwestie een lichtere vorm van geweld heeft plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte, acht het hof, evenals de politierechter, oplegging van een taakstraf van negentig uren subsidiair vijfenveertig dagen hechtenis een passende bestraffing.

Vordering tenuitvoerlegging parketnummer 18-730026-17

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 12 februari 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
In de zaak van verdachte met parketnummer 21-002481-20, waarin het hof vandaag uitspraak heeft gedaan, is op onderhavige vordering tenuitvoerlegging reeds beslist. Gelet daarop zal de vordering tot tenuitvoerlegging in de onderhavige zaak worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Nederland van 17 december 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 februari 2018, parketnummer 18-730026-17, voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. J.G. Idsardi, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 24 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.