ECLI:NL:GHARL:2021:2699

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
21-005911-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met uitzondering van schadevergoeding en tenuitvoerlegging in strafzaak tegen verdachte wegens mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1994 en thans verblijvende in PI Vught, was eerder veroordeeld voor mishandeling, waarbij zwaar lichamelijk letsel was toegebracht aan een medewerker van de Penitentiaire Inrichting Lelystad. De politierechter had de verdachte op 11 november 2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, en had een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, met uitzondering van de beslissing op de vordering tot schadevergoeding en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling en dat de vordering tot tenuitvoerlegging gegrond was, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot een bedrag van € 1.885,-, bestaande uit materiële en immateriële schade. De vordering van de Directie P.I. Lelystad werd niet-ontvankelijk verklaard. Het hof legde de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op en gelastte de tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005911-19
Uitspraak d.d.: 23 maart 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzakenvan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 11 november 2019 met parketnummer 16-105509-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 10-700193-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Vught te Vught.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging geheel zal worden toegewezen. Ter zake van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft de advocaat-generaal eveneens gehele toewijzing gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de benadeelde partij Directie Penitentiaire Inrichting Lelystad (hierna: P.I. Lelystad) in diens vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. J.P.M. Denissen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 11 november 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de politierechter de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 20 juli 2017 onder parketnummer 10-700193-17 opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, en de proeftijd van de resterende gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden verlengd met 1 jaar. De politierechter heeft verder de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] van
€ 1.885,- geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij Directie P.I. Lelystad is in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging en de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Het hof zal tevens de bewijsvoering die de politierechter heeft gehanteerd vervangen door de onderstaande opsomming van bewijsmiddelen, nu verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en door de raadsman in hoger beroep ten aanzien van de bewezenverklaring geen verweer is gevoerd.

Bewijsmiddelen

Nu verdachte het tenlastegelegde feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering:
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL0900-2019127225-1 van 1 mei 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant1] , opgenomen op pagina’s 24 en 25 van het dossier;
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2019127225-5 van 1 mei 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant2] , opgenomen op pagina’s 30 en 31 van het dossier;
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL0900-2019127225-6 van 1 mei 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant3] , opgenomen op pagina’s 20 tot en met 23 van het dossier;
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een geneeskundige verklaring, opgemaakt door A. Veldhuizen (arts), opgenomen op pagina 29 van het dossier.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend. Toen verdachte door aangever, een medewerker van de P.I. Lelystad, gevraagd werd om een telefoongesprek af te ronden en terug te gaan naar zijn cel, heeft verdachte uit het niets aangever een harde vuistslag in zijn gezicht gegeven. Aangever heeft ten gevolge hiervan een gescheurde bovenlip opgelopen, die gehecht moest worden. Dergelijk gedrag is volstrekt onacceptabel. Voor de veiligheid van de gedetineerden en het personeel is het essentieel dat de orde in de inrichting gehandhaafd wordt en dat de gedetineerden de aanwijzingen van het personeel ‘soepel’ opvolgen. Desgewenst kan een gedetineerde nadien zijn beklag doen bij de beklagcommissie of een daarmee gelijk te stellen instantie. Bovendien heeft verdachte door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 3 februari 2021 - eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten jegens personen met een publieke functie.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken.
Verdachte heeft, zonder enige redelijke aanleiding, geweld gebruikt tegen een medewerker van de P.I. Lelystad, die ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het hof is van oordeel, anders dan door de raadsman is aangevoerd, dat een taakstraf in deze situatie niet een passende strafmodaliteit is. Ook ziet het hof in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen reden om tot oplegging van een andere strafmodaliteit te komen of de duur van de op te leggen gevangenisstraf te verkorten. Het hof acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden en zal deze daarom aan verdachte opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.885,-, bestaande uit € 385,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De materiële schade is door de verdediging niet gemotiveerd betwist, terwijl de immateriële schade door het hof wordt begroot op het door de benadeelde partij gevorderde bedrag. Het hof is van oordeel dat verdachte tot vergoeding van de schade die de benadeelde partij heeft geleden is gehouden, zodat de vordering vermeerderd met de wettelijke rente zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij Directie P.I. Lelystad

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.497,-, en betreft materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van de rechtbank te Rotterdam d.d. 20 juli 2017, gewezen onder parketnummer 10-700193-17 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met bevel dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 4 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd onder - voor zover hier van belang - de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Blijkens de ‘mededeling voorwaardelijke veroordeling’ van 11 augustus 2017 is verdachte ermee bekend dat de proeftijd is ingegaan op 4 augustus 2017.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep de tenuitvoerlegging gevorderd van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden om de reden dat verdachte voormelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair aangevoerd dat de vordering tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen omdat verdachte het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit heeft begaan terwijl hem rechtens zijn vrijheid was ontnomen, zodat de proeftijd niet liep. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen nu de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling recent, in aanwezigheid van de raadsman, door de rechtbank Rotterdam is bevolen.
Het hof overweegt dat op grond van artikel 14b, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht (oud; thans artikel 6:1:18, derde lid, Wetboek van Strafvordering) de proeftijd niet loopt gedurende de tijd dat verdachte rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Uit de wettekst en de jurisprudentie volgt evenwel dat het in geval een vordering tenuitvoerlegging wegens overtreding van de algemene voorwaarde ex artikel 14c lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht erop aankomt, niet of de veroordeelde zich gedurende de looptijd van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit, maar of de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Zo kan de tenuitvoerlegging worden gelast ter zake van strafbare feiten begaan zelfs voordat de voorwaardelijke veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan en voordat de looptijd van de proeftijd dus is aangevangen (vgl. HR 14 juni 2005, HR:2005:AT5752).
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De vordering tot tenuitvoerlegging is derhalve gegrond en toewijsbaar. Nu uit de zich in het dossier bevindende stukken niet blijkt dat de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 10-700193-17 in een andere zaak reeds onherroepelijk is toegewezen, zal het hof de tenuitvoerlegging van de 4 maanden gevangenisstraf bevelen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing van de politierechter op de vordering tot tenuitvoerlegging en de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.885,00 (duizend achthonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.885,00 (duizend achthonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 28 (achtentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 mei 2019.

Vordering van de benadeelde partij Directie Penitentiaire Inrichting Lelystad

Verklaart de benadeelde partij Directie Penitentiaire Inrichting Lelystad niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 20 juli 2017, parketnummer 10-700193-17, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 23 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.