In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 20 september 2017. De verdachte, geboren in 1992 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was veroordeeld wegens poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar wijzigde de opgelegde straf. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht tot een bewezenverklaring was gekomen, maar dat de opgelegde straf niet in overeenstemming was met de ernst van het delict en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte de aangever onder valse voorwendselen naar een skatebaan heeft gelokt, waar hij werd mishandeld. De verdachte heeft de aangever zwaar lichamelijk letsel kunnen toebrengen, maar dit is door ingrijpen van omstanders beperkt gebleven. Het hof heeft ook rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn in de strafvervolging, die met 42 maanden was overschreden. Dit leidde tot een strafvermindering van 2 maanden, waardoor de uiteindelijke gevangenisstraf op 4 maanden werd vastgesteld, met aftrek van voorarrest.
De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 45, 47, 63 en 303 van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de strafoplegging in overeenstemming gebracht met de aard en ernst van het bewezenverklaarde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, en de griffier was aanwezig tijdens de openbare terechtzitting.