ECLI:NL:GHARL:2021:267

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
200.274.428
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van partneralimentatie en draagkracht in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van partneralimentatie. De zaak betreft een verzoek van de man, die in hoger beroep ging tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 22 november 2019, waarin de partneralimentatie voor de vrouw was vastgesteld op € 8.017,- per maand. De man verzocht het hof om de alimentatie te verlagen naar € 3.500,- netto per maand, terwijl de vrouw verweer voerde en de eerdere beschikking wilde laten bekrachtigen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij onder andere een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden via een telefonische verbinding vanwege de coronamaatregelen. Het hof heeft de feiten van de zaak in overweging genomen, waaronder de echtscheiding van partijen in 2020 en de zorg voor hun drie volwassen kinderen. De man had eerder een hoog inkomen, maar betwistte dat hij nog steeds in staat was om dat inkomen te verwerven. Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld en vastgesteld dat hij, ondanks zijn lagere inkomen, in staat moest worden geacht om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te leveren.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd voor zover het de partneralimentatie betreft en bepaald dat de man met ingang van 23 maart 2020 € 4.005,- per maand en met ingang van 1 januari 2021 € 4.125,15 per maand aan de vrouw moet betalen. Deze beslissing is genomen op basis van de berekeningen van het netto besteedbaar inkomen en de behoefte van de vrouw, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de omstandigheden van beide partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.274.428/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 465498)
beschikking van 12 januari 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [A] , feitelijk verblijvende te [B] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. G.L.H.M. Sliepenbeek-Sanders te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende te [C] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.M. Heiner te Amersfoort.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 november 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens houdende verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 21 februari 2020;
  • het verweerschrift met producties;
  • journaal- en emailberichten van mr. Sliepenbeek-Sanders van 23 april 2020, 12 november 2020, 20 november 2020 en (twee keer) 23 november 2020, telkens met een of meer producties en/of spreekaantekeningen, en
  • journaalberichten van mr. Heiner van 10 november 2020 en van 19 november met producties en/of spreekaantekeningen.
2.2
Bij beschikking van 26 mei 2020, uitgesproken onder zaaknummer 200.274.428/02, heeft het hof het verzoek van de man tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking afgewezen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 23 november 2020 plaatsgevonden. In verband met het coronavirus heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden door middel van een telefonische (beeld)verbinding (telehoren). Via deze verbinding waren partijen in persoon aanwezig, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Bij de in zoverre onbestreden beschikking van 22 november 2019 heeft de rechtbank – onder andere – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is [in] 2020 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw hebben drie inmiddels volwassen kinderen. Partijen zijn overeengekomen dat de man voor de twee jongste kinderen een bijdrage van € 300,- per kind per maand voldoet.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de door de man te betalen uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) bepaald op € 8.017,- per maand.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
De man verzoekt het hof – voor zover nog van belang – de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: voor zover het de partneralimentatie betreft) en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw € 3.500,- netto per maand bedraagt en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een uitkering in de kosten van haar levensonderhoud alsnog af te wijzen, althans met ingang van de datum van de te geven beschikking een partneralimentatie vast te stellen die het hof juist acht.
4.3
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de man af te wijzen.

5.De overwegingen voor de beslissing

Aanhechten draagkrachtberekeningen
5.1
Het hof zal bij de bespreking van de behoefte en draagkracht de daarbij behorende berekeningen aan deze beschikking hechten en tot uitgangspunt nemen. Het hof bespreekt hierna alleen die uitgangspunten waarover partijen van mening verschillen.
Ingangsdatum
5.2
De echtscheidingsbeschikking is op 23 maart 2020 is ingeschreven. Het hof zal deze datum als ingangsdatum van de alimentatieverplichting hanteren.
Hoogte van de behoefte van de vrouw
5.3
De behoefte van de vrouw is in geschil. De hoogte van de behoefte van de vrouw is mede gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat het hof in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest en daarnaast een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode. Daarnaast zijn de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van belang.
5.4
De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw bepaald op basis van de hofnorm. De hofnorm is een in de praktijk ontwikkelde vuistregel om de huwelijksgerelateerde behoefte te bepalen. Deze norm sluit aan bij het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen gedurende de laatste jaren van het huwelijk en gaat uit van een daaraan gerelateerd uitgavenpatroon.
De man heeft een aantal omstandigheden aangevoerd waarom de hofnorm niet als maatstaf voor de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw kan gelden. Het hof is van oordeel dat de hofnorm – met de hierna te bespreken correcties – ook in dit geval leidt tot een reële schatting van de nahuwelijkse behoefte van de vrouw. De vrouw heeft aan de hand van een behoeftelijst voldoende laten zien welke uitgavenposten bij de huwelijkse welstand horen. Daarbij kan van de vrouw niet worden gevergd dat zij concreet onderbouwt hoe zij elke euro verwacht te besteden. Het hof neemt in aanmerking dat andere bestedingskeuzes - op basis van persoonlijke voorkeuren of situaties - mogelijk of noodzakelijk zijn en dat het niet aan het hof is zich uit te laten over deze individuele keuzes van de vrouw.
5.5
Het hof zal bij het bepalen van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw aansluiten bij de periode waarin de man werkzaam was bij [D] en de vrouw en de kinderen in [A] woonden. Deze periode acht het hof representatief voor de huwelijkse welstand, zowel wat betreft het inkomen van de man als wat betreft de extra lasten waarmee rekening dient te worden gehouden.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen bedroeg in deze periode € 17.000,- netto per maand. Het hof acht het net als de rechtbank redelijk hierop € 1.500,- per maand in mindering te brengen vanwege dubbele woonlasten. Voor de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen zal het hof naast de door de rechtbank in mindering gebrachte kosten van € 1.500,- per maand de kosten voor de Europese school van € 13.000,- per jaar of afgerond € 1.083,- per maand in mindering brengen. Het hof acht het niet aannemelijk dat uit het bedrag van € 1.500,- per maand (€ 18.000,- per jaar) ook de kosten van de Europese School konden worden voldaan.
Het hof stelt het netto besteedbaar inkomen dat voor de man en de vrouw samen beschikbaar was op (€ 17.000,- -/- € 1.500,- -/- € 1.500,- -/- € 1.083,- =) € 12.917,- per maand en de behoefte van de vrouw op 60 % hiervan, te weten afgerond € 7.750,- netto per maand.
Behoeftigheid
5.6
Van behoeftigheid is sprake als de vrouw niet voldoende inkomsten heeft, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven, om volledig in haar eigen behoefte te kunnen voorzien.
5.7
Uit de door de vrouw overgelegde inkomensgegevens volgt dat zij op dit moment een arbeidsinkomen heeft van € 2.349,- bruto per maand, te verhogen met 8 % vakantiegeld en 3 % decemberuitkering. Uit de aangehechte berekeningen volgt dat het netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 2.123,- per maand bedraagt en haar aanvullende behoefte € 5.627,- netto per maand of € 10.980,- bruto per maand.
Draagkracht van de man
5.8
Het hof is – anders dan de rechtbank – van oordeel dat de man voldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij nog altijd een inkomen van € 17.000,- netto per maand heeft of in staat moet worden geacht een netto inkomen van die omvang te verwerven. Vast staat dat de man niet langer in dienst is bij [D] . Het is niet aannemelijk geworden dat de man werkzaamheden voor [E] verricht waarvoor hij een vergelijkbare beloning ontvangt. Daarbij is ook van belang dat de man onbetwist heeft gesteld dat over zijn inkomen in Qatar geen belasting werd geheven, zodat zijn bruto- en nettoloon gelijk waren. Dat betekent dat de man, als wordt uitgegaan van een belastingdruk naar Nederlandse maatstaven, een aanzienlijk hoger bruto inkomen zou moeten verwerven om een gelijk netto inkomen te realiseren als voorheen. Het lag op de weg van de vrouw om nader te onderbouwen dat de man een dergelijk hoog inkomen kan verwerven, bijvoorbeeld door concrete functies met een dergelijk salaris naar voren te brengen. Dit heeft de vrouw nagelaten.
5.9
Hoewel het hof niet aanneemt dat de man zijn inkomensverlies volledig kan herstellen, houdt het hof wel rekening met een verdiencapaciteit aan de zijde van de man. Gezien zijn opleidingsniveau en werkervaring acht het hof de man redelijkerwijs in staat om een inkomen van € 10.000,- bruto per maand te verwerven. Het hof is van oordeel dat dit van de man ook gevergd kan worden in het kader van zijn onderhoudsplicht. De stelling van de man dat hij veelvuldig tevergeefs heeft gesolliciteerd en de ter onderbouwing hiervan overgelegde emailberichten maken dit oordeel niet anders, mede gezien de twijfels die de vrouw heeft geuit over deze wijze van solliciteren in de (internationale) branche waarin de man ervaring heeft.
5.1
Bij het berekenen van de draagkracht van de man gaat het hof uit van de situatie dat de man in Nederland belastingplichtig is. Het hof houdt rekening met een bijdrage in de kosten van de kinderen van € 600,- per maand voor de twee jongste kinderen van partijen. Gebleken is dat de man geen woonlasten voldoet, zodat het hof daarmee geen rekening houdt.
Uit de aangehechte berekeningen volgt na brutering een draagkracht aan de zijde van de man van € 4.005,- per maand. Dat bedrag wordt per 1 januari 2021 verhoogd met de wettelijke indexering van 3% en bedraagt dan € 4.125,15 per maand.
5.11
De draagkracht van de man is niet hoger dan de aanvullende behoefte van de vrouw, zodat de man zijn gehele draagkracht dient aan te wenden als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.

6.De slotsom

Op grond van wat hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de partneralimentatie betreft en beslissen als volgt.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen gemaakt van het netto besteedbaar inkomen en de behoefte van de vrouw en van de draagkracht van de man. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 november 2019, voor zover het de partneralimentatie betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 23 maart 2020 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 4.005,- per maand zal betalen en met ingang van 1 januari 2021 € 4.125,15 per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, J.H. Lieber en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 12 januari 2021 uitgesproken door mr. M.H.F. van Vugt in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.