ECLI:NL:GHARL:2021:2667

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
21-006315-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van mishandeling met gedeeltelijke toewijzing van schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na een zitting op 8 maart 2021. De verdachte werd beschuldigd van het mishandelen van de benadeelde partij op 8 of 9 december 2018. De benadeelde partij heeft verklaard dat de verdachte haar in het gezicht heeft geslagen, aan haar haren heeft getrokken en haar keel heeft dichtgeknepen. Het hof heeft de verklaringen van de benadeelde partij en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de mishandeling. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 500 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte is ook veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006315-19
Uitspraak d.d.: 22 maart 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 22 november 2019 met parketnummer 18-169852-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd tot een gevangenisstraf van 6 (zes) weken, waarvan 3 (drie) weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 (drie) jaren. Ten aanzien van de vordering benadeelde partij vordert de advocaat-generaal gedeeltelijke toewijzing tot een bedrag van € 1.020,54, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M.G. Cantarella, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte vrijgesproken van hetgeen hem is tenlastegelegd. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een bewezenverklaring komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
hij omstreeks 8 december 2018, althans 11 december 2018, althans de maand december 2018, te [plaats1] , althans in Nederland, [benadeelde partij] heeft mishandeld door haar in/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen en/of aan haar haren te trekken en/of tegen het lichaam te schoppen en/of (bij) haar keel te grijpen en/of (in) de keel (dicht) te knijpen;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de mishandeling op 8 december 2018 heeft plaatsgevonden. De verdachte is op 8 december in de ochtend in vrijheid gesteld. De overtuiging grondt de advocaat-generaal op de aangifte, de verklaring van de moeder van aangeefster, de verklaring van het zusje van aangeefster, de medische verklaring en de foto’s van het letsel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde, nu verdachte ontkent dat hij het slachtoffer heeft mishandeld. De verdediging stelt zich op het standpunt dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat er veel hiaten in de aangifte zitten en dat de aangifte om die reden niet betrouwbaar is. De data die vermeld worden in de aangifte en de datum van de medische verklaring zijn verschillend. Voorts heeft aangeefster bij de politie verklaard dat zij 's morgen om 9.00 uur naar haar moeder is gefietst, terwijl haar moeder heeft verklaard dat aangeefster om 11.30 uur bij haar kwam. Ook heeft aangeefster pas zes weken later, op 30 januari 2019, aangifte gedaan. De foto’s van het letsel die zich in het dossier bevinden, zijn niet gemaakt door de huisarts. De verdediging stelt vast dat aangeefster gezegd heeft dat de foto’s bij de huisarts zijn gemaakt. Bovendien zijn de foto’s niet gedateerd, zodat niet kan worden vastgesteld wanneer de foto’s zijn gemaakt. In de medische verklaring wordt als oorzaak voor het ontstaan van het letsel vermeld dat aangeefster in de disco heeft gevochten met iemand. Dat is een andere toedracht dan in de aangifte wordt genoemd. Waarom zou aangeefster niet de waarheid aan de huisarts hebben verteld over de toedracht van het letsel. De huisarts is immers een vertrouwenspersoon. Daar komt nog bij dat verdachte ten tijde van de vermeende mishandeling gedetineerd zat. Dat blijkt uit een verklaring van de Penitentiaire Inrichting van 8 december 2018. Voornoemde inconsistenties maken dat er zoveel twijfel is dat vrijspraak moet volgen en het vonnis van de politierechter bekrachtigd moet worden.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting van het hof, stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast en wordt het volgende overwogen.
Feiten [1]
Aangeefster [benadeelde partij] is op 9 december 2018, omstreeks 18:27 uur, bij verpleegkundig specialist [naam1] geweest voor een consult. Aldaar heeft aangeefster verklaard dat zij die nacht uit was geweest en er een ruzie ontstond. Iemand heeft aangeefster in het gezicht geslagen, tegen de linkerzijde van de kaak en daarna nog tegen het rechter jukbeen. Nu doet de kaak zeer en is de rechter gezichtshelft opgezwollen. Eten lukte daarnet niet. Aangeefster kan haar mond niet goed openen. De geconsulteerd verpleegkundig specialist stelt het volgende letsel vast: milde zwellingen in het aangezicht, een zwelling aan de binnenzijde van de lippen en een kleine wond ten gevolge van een tand door de lip. [2]
Aangeefster heeft op 30 januari 2019 omstreeks 10:39 uur, aangifte gedaan tegen verdachte. Bij de politie heeft aangeefster verklaard dat verdachte haar mishandeld heeft “ongeveer twee weken voor de kerst volgens mij op woensdag 11 december”, om ongeveer 2 uur ’s nachts. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar eerst met zijn telefoon heeft gebeld om te zeggen dat hij onderweg was en dat aangeefster open moest doen, dat op een gegeven moment er een meningsverschil ontstond over het vermeend vreemdgaan van aangeefster, dat verdachte zich hierdoor gebruikt voelde en begon te schelden en dat verdachte haar ineens een harde klap op haar kaak en daarna op haar jukbeen heeft gegeven. Aangeefster voelde hierdoor erg veel pijn. Vervolgens verklaart aangeefster dat zij door verdachte aan haar haren is getrokken, dat zij door verdachte hard in haar ribben is geschopt en dat zij door verdachte een paar keer in haar gezicht is geslagen, weer op dezelfde plek op haar jukbeen. Vervolgens heeft verdachte haar keel dichtgeknepen toen zij op bed lag. Zij voelde dat verdachte dat met kracht deed. Hierdoor kreeg aangeefster geen adem meer.
De volgende ochtend is aangeefster rond 9 uur naar haar moeder gefietst en heeft daar verteld wat er gebeurd was. 's Avonds is aangeefster naar de huisarts (het hof begrijpt: het hierboven beschreven consult bij de verpleegkundig specialist op 9 december 2018) geweest. Uit angst voor de jeugdzorg om haar kind heeft zij niet de waarheid verteld over de toedracht van letsel. Aangeefster heeft verteld dat zij ruzie had gehad in de stad met een andere vrouw. [3]
Getuige [getuige] , de moeder van aangeefster, heeft op 11 april 2019, omstreeks 13:59 uur bij de politie een verklaring afgelegd omtrent de relatie van haar dochter met haar ex-vriend. Zij heeft verklaard dat deze ex iets van ‘ [verdachte] ’ of ‘ [verdachte] ’ heet. Afgelopen december kwam haar dochter op een zondag heel vroeg al langs. Aangeefster heeft toen eerst gesproken met de jongste dochter van [getuige] . Daarna heeft aangeefster aan [getuige] verteld wat er de afgelopen 4 jaar was gebeurd, dat hij (het hof begrijpt: verdachte) haar regelmatig mishandelde en dat hij haar die afgelopen nacht volledig in elkaar had geslagen. Getuige zag dat aangeefster gezwollen lippen had, dat de binnenkant van haar mond helemaal stuk was, dat ze een dik en blauw jukbeen had en blauwe plekken op haar keel. Ook had ze gekneusde ribben en liep ze moeilijk door de pijn. Aangeefster vertelde dat hij (het hof leest: verdachte) haar met volle vuisten op haar had ingeslagen en haar keel had dichtgeknepen. Getuige heeft toen op haar ingesproken dat zij naar de huisarts moest gaan en dat ze aangifte moest gaan doen. Eerst wilde aangeefster dat niet, omdat ze bang was voor hem. Ook wilde ze niet naar de huisarts, omdat ze bang was voor de verklaring die ze daar moest geven. Maar omdat ze zoveel pijn had, is ze wel naar de huisarts gegaan. Pas
later heeft ze aangifte gedaan bij de politie. [4]
Op zaterdag 1 juni 2019 omstreeks 13.30 uur heeft verbalisant [verbalisant] met het zusje van
aangeefster telefonisch gesproken. Het zusje, genaamd [naam2] , heeft verklaard dat zij op de dag dat aangeefster bij haar moeder voor de deur stond, net na de mishandeling, ook bij haar moeder was en dat zij toen met haar zus, aangeefster, heeft gesproken. Aangeefster heeft toen verteld dat ze was mishandeld door verdachte. [naam2] had gezien dat haar zus letsel in het gezicht had, dat haar gezicht opgezwollen was, doordat zij kapot was geslagen. [5]
Conclusie
Gelet op de ontkennende verklaring van de verdachte is voor een bewezenverklaring van de hiervoor door aangeefster omschreven mishandeling vereist dat haar verklaring in voldoende mate steun vindt in overige bewijsmiddelen. Naar het oordeel van het hof bevat het dossier voldoende bewijsmiddelen om te kunnen komen tot het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de tenlastegelegde geweldshandelingen heeft begaan.
Het hof overweegt dat de verklaring van aangeefster, dat zij is mishandeld door verdachte, steun vindt in de verklaring van de getuige [getuige] (moeder). Daarbij wordt haar verklaring ook ondersteund door de verklaring van haar zusje ( [naam2] ) die haar zus (aangeefster) vrijwel direct na het gebeuren in de ochtend van 9 december 2018 thuis bij moeder heeft aangetroffen waar zij haar vertelde wat er was gebeurd. Voorts vindt de verklaring van aangeefster steun in de letselbeschrijving door de verpleegkundig specialist van 9 december 2018. Het beschreven letsel komt voorts overeen met het door de moeder en het zusje van aangeefster geconstateerde letsel. Het hof acht de verklaring van aangeefster, in combinatie met de verklaringen van moeder [getuige] en zusje [naam2] betrouwbaar en zal voornoemde bewijsmiddelen bezigen voor het bewijs, nu deze op essentiële onderdelen overeen komen. Het feit dat pas na zes weken aangifte is gedaan van de mishandeling, doet niets af aan de betrouwbaarheid van de aangifte. In de aangifte heeft aangeefster immers verklaard dat zij bang is voor verdachte en dat zij heel erg getwijfeld heeft of zij dit wel moest doen. Ook heeft zij tegenover de politie verklaard dat zij niet eerder aangifte had durven doen uit angst voor jeugdzorg met betrekking tot haar dochtertje. Ook de omstandigheid dat aangeefster bij het medisch consult heeft aangegeven dat het letsel bij het uitgaan was veroorzaakt, doet aan betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster niet af. Aangeefster heeft immers verklaard dat zij de huisarts uit angst voor jeugdzorg om haar kind te verliezen niet de waarheid heeft verteld. En ook de moeder van aangeefster heeft verklaard dat aangeefster niet naar de huisarts wilde omdat ze bang was voor de verklaring die ze bij de huisarts moest afleggen.
Aangeefster heeft verklaard dat de mishandeling plaatsvond “ongeveer twee weken voor de kerst volgens mij op woensdag 11 december”. Het hof gaat er, gelet op de overige stukken in het dossier, echter van uit dat de mishandeling heeft plaatsgevonden in de nacht van 8 op 9 december 2018. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat aangeefster op 9 december 2018 een medisch consult heeft gehad waarbij letsel is geconstateerd, dat zij aldaar heeft aangegeven dat het letsel die nacht veroorzaakt was, dat de moeder van aangeefster heeft verklaard dat aangeefster op een zondag in december bij haar is gekomen en dat het een feit van algemene bekendheid is dat 9 december 2018 een zondag was. De door aangeefster genoemde datum van 11 december 2018 betreft naar het oordeel van het hof dan ook een kennelijke vergissing.
Door de raadsman is bepleit dat verdachte op 8 december 2018 gedetineerd zat en dat hij het tenlastegelegde feit daarom niet kan hebben gepleegd. Uit het door de verdediging overgelegde document van de Penitentiaire Inrichting, gedateerd 8 december 2018, volgt dat verdachte gedetineerd is geweest van 5 tot en met 8 december 2018. Het hof leidt hieruit af dat verdachte op 8 december 2018 in vrijheid is gesteld. Dat betekent dat verdachte niet gedetineerd zat ten tijde van het feit, dat heeft plaatsgevonden in de nacht van 8 op 9 december 2018.
Het hof verwerpt aldus de door de verdediging gevoerde verweren en is met de advocaat-generaal van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van mishandeling van aangeefster op 9 december 2018 in de vroege ochtend te [plaats1] , door haar tegen het gezicht te slaan en aan haar haren te trekken en tegen het lichaam te schoppen en haar keel dicht te knijpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 8 december 2018, te [plaats1] , [benadeelde partij] heeft mishandeld door haar tegen het gezicht te slaan en aan haar haren te trekken en tegen het lichaam te schoppen en haar keel dicht te knijpen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een gevangenisstraf van 6 (zes) weken, waarvan 3 (drie) weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 (drie) jaren.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de justitiële documentatie niet blijkt dat verdachte recidivist is. De door de advocaat-generaal geëiste straf wijkt af van de richtlijnen. Kijkend naar de LOVS richtlijnen behoort een geldboete of een werkstraf tot de mogelijkheden. Er is geen reden om hiervan af te wijken. De verdediging verzoekt, bij eventuele oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, rekening te houden met het feit dat verdachte zijn baan kan verliezen.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van het een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 9 december 2018 schuldig gemaakt aan mishandeling. Verdachte heeft [benadeelde partij] geslagen in het gezicht, aan haar haren getrokken, tegen het lichaam geschopt en haar keel dichtgeknepen, waardoor zij letsel heeft opgelopen en pijn heeft geleden. De mishandeling vond plaats in haar eigen woning, een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen. Het feit heeft bij [benadeelde partij] voorts gevoelens van onveiligheid teweeggebracht en zij is naar aanleiding van het feit verhuisd. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij] .
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 februari 2021 is gebleken dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten, waaronder een geweldsmisdrijf.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken.
Gezien de aard en ernst van het feit, dat bestond uit het meermalen slaan tegen het gezicht, het schoppen tegen het lichaam, het trekken aan de haren en het dichtknijpen van de keel, en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, te weten in de eigen woning, acht het hof de bepleite modaliteit van een geldboete niet opportuun, maar zal het hof overgaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf van 60 (zestig) uren, subsidiair 30 (dertig) dagen hechtenis passend en geboden is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Standpunt van het openbaar ministerie
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij vordert de advocaat-generaal toewijzing van de materiële schade, zijnde € 20,54, en gedeeltelijke toewijzing van de immateriële schade tot € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Standpunt van de verdediging
Voor wat betreft de door de benadeelde partij ingediende vordering tot schadevergoeding heeft de verdediging primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het voorstel van de advocaat-generaal van € 1.000,- immateriële schadevergoeding niet gerechtvaardigd is en dat de door de raadsvrouw van benadeelde partij verwezen jurisprudentie niet toereikend is.
Oordeel van het hof
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.020,54. Zij is bij het vonnis waarvan beroep in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van
€ 2.020,54, bestaande uit € 20,54 materiële schade, en € 2.000,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof stelt voorop dat de hoogte van de immateriële schadevergoeding naar billijkheid moet worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van de aantasting in persoon en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Het hof heeft daarbij ook gelet op uitspraken die door andere rechters zijn gedaan. Het hof stelt vast dat aangeefster letsel heeft bekomen ten gevolge van het feit en dat het feit angstgevoelens te weeg heeft gebracht. Het hof acht alles afwegende een bedrag van € 500,- billijk.
De gevorderde materiële schade betreft reiskosten van en naar de zitting in eerste aanleg op 22 november 2019 van [plaats2] – [plaats1] voor een bedrag van € 20,54. Het hof constateert dat deze schadepost is aan te merken als proceskosten. De gevorderde materiële schade wordt derhalve afgewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 20,54 (reiskosten).
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
20,54 (twintig euro en vierenvijftig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 9 december 2018.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 22 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, dossiernummer PL0100-2019025864, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering, gesloten en getekend op 23 juli 2019 door [verbalisant] , hoofdagent van de politie Eenheid Noord-Nederland. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Geneeskundige verklaring, consulterend arts [naam1] , d.d. 9 december 2018, pagina 31-33.
3.Aangifte [benadeelde partij] , d.d. 30 januari 2019, pagina 8 e.v.
4.Getuige verhoor [getuige] (moeder van aangeefster), d.d. 11 april 2019, pagina 32-33.
5.Bevindingen, verbalisant [verbalisant] , d.d. 1 juni 2019, pagina 36-37, voor zover inhoudende de verklaring van