Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige], en de omgangsregeling met haar biologische vader, [de vader]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is belast met het gezag over [de minderjarige], die bij haar en haar stiefvader woont. De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, had eerder verzocht om [de minderjarige] onder toezicht te stellen, wat door de kinderrechter in de rechtbank Overijssel op 8 september 2020 is toegewezen. De moeder is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 februari 2021 zijn de moeder, de vader, de stiefvader en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) verschenen. De moeder voert aan dat [de minderjarige] goed functioneert en dat er geen reden is voor ondertoezichtstelling. De Raad daarentegen stelt dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door het gebrek aan contact met haar vader. De vader heeft ook zorgen over [de minderjarige] en wil haar leren kennen, maar dit is tot nu toe niet gelukt.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling zijn vervuld. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en benadrukt dat de ouders moeten werken aan een betere samenwerking in het belang van [de minderjarige]. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.