Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de partneralimentatie. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, was in beroep gegaan tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die de alimentatie van de man op nihil had vastgesteld vanwege zijn inkomensachteruitgang. Het huwelijk van partijen was in 2014 ontbonden en zij hebben samen vier kinderen. In het echtscheidingsconvenant was overeengekomen dat de man een bijdrage van € 1.600,- per maand zou betalen, maar deze was later verlaagd naar € 1.118,-. De rechtbank had in de bestreden beschikking de alimentatie per 1 mei 2020 op nihil gesteld, wat de vrouw aanvecht.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij beide partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De man voerde aan dat zijn inkomensverlies niet verwijtbaar was en dat hij geen ontslagvergoeding had ontvangen. Het hof oordeelde dat de man niet kon worden verweten dat zijn arbeidsovereenkomst was beëindigd en dat zijn inkomensverlies het gevolg was van de financiële problemen van de onderneming waar hij werkte. Het hof concludeerde dat de man zijn alimentatieverplichtingen tot 1 mei 2020 had kunnen nakomen.
De vrouw stelde dat de man onvoldoende inspanningen had verricht om werk te behouden en dat zijn ontslag onterecht was. Het hof oordeelde echter dat de man voldoende had gedaan om zijn positie te behouden en dat zijn ontslag niet aan hem te wijten was. Uiteindelijk oordeelde het hof dat de man, gezien zijn huidige inkomen en lasten, niet in staat was om alimentatie te betalen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en stelde de alimentatie op nihil vast, omdat de vrouw bij ontvangst van de alimentatie in een financieel betere positie zou komen te verkeren dan de man.