ECLI:NL:GHARL:2021:2611

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
200.276.390
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing bewind en ontslag bewindvoerder in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewind en het ontslag van de bewindvoerder. De rechthebbende, geboren in 1966, had in eerste aanleg verzocht om het beschermingsbewind op te heffen en de huidige bewindvoerder te ontslaan. De kantonrechter had in een eerdere beschikking de bewindvoerder gemachtigd om de rechthebbende maandelijks € 750,- uit te keren, maar had het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen afgewezen. De rechthebbende ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de rechthebbende verzocht om aanhouding van de behandeling vanwege de ziekenhuisopname van de rechthebbende. Dit verzoek werd gehonoreerd. Later heeft de rechthebbende opnieuw verzocht om aanhouding, ditmaal vanwege een coronabesmetting. Uiteindelijk vond de mondelinge behandeling plaats op 18 februari 2021, waarbij de rechthebbende niet aanwezig kon zijn, maar zijn advocaat het woord voerde.

Het hof oordeelde dat de rechthebbende onvoldoende had aangetoond dat de noodzaak voor het beschermingsbewind niet langer bestond. De rechthebbende had geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie en de bewindvoerder had verklaard dat het bewind nog steeds in het belang van de rechthebbende was. Het hof besloot daarom het beschermingsbewind in stand te houden en het verzoek om de bewindvoerder te ontslaan af te wijzen. De beslissing van de kantonrechter werd bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.276.390
(zaaknummer rechtbank Gelderland 729326)
beschikking van 18 maart 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. C.W. Langereis te Arnhem,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [B] ,
verder te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 24 december 2019, hersteld bij beschikking van 14 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, de herstelde beschikking hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 maart 2020;
- een journaalbericht van mr. Langereis van 15 mei 2020 met producties;
- een journaalbericht van mr. Langereis van 28 mei 2020 met een productie;
- een brief met bijlage van de bewindvoerder van 15 juni 2020;
- een journaalbericht van mr. Langereis van 16 juli 2020;
- een brief van de bewindvoerder van 27 juli 2020 met een productie;
- een brief van de bewindvoerder van 30 juli 2020;
- een e-mailbericht van mr. Langereis van 3 augustus 2020 met een productie;
- een e-mailbericht van de bewindvoerder van 4 augustus 2020;
- een brief van de bewindvoerder van 24 augustus 2020 met producties;
- een journaalbericht van mr. Langereis van 25 september 2020 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 augustus 2020 plaatsgevonden. In verband met het coronavirus heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden door middel van een telefonische (beeld)verbinding (telehoren). Verschenen zijn:
- mr. Langereis namens de rechthebbende,
- mr. Bos namens de bewindvoerder.
Tijdens deze mondelinge behandeling heeft de advocaat van de rechthebbende verzocht de behandeling van het verzoek in hoger beroep aan te houden omdat de rechthebbende is opgenomen in het ziekenhuis. Het hof heeft dit verzoek gehonoreerd.
2.3
De mondelinge behandeling is op 5 oktober 2020 voortgezet. Verschenen is:
- mr. Langereis namens de rechthebbende.
Tijdens deze mondelinge behandeling heeft de advocaat van rechthebbende opnieuw verzocht de behandeling van het verzoek in hoger beroep aan te houden, omdat de rechthebbende is besmet met corona en mogelijk in het ziekenhuis zal worden opgenomen. Het hof heeft dit verzoek gehonoreerd.
2.4
De mondelinge behandeling is op 18 februari 2021 voortgezet. Verschenen zijn:
- mr. Langereis namens de rechthebbende,
- mr. M.A. Bos, werkzaam bij de bewindvoerder, namens de bewindvoerder.
Tijdens deze mondelinge behandeling heeft de advocaat van rechthebbende medegedeeld dat de rechthebbende (wederom) wegens ziekt niet in staat is de mondelinge behandeling bij te wonen, maar dat de rechthebbende haar heeft verzocht om namens hem het woord te voeren, zodat de behandeling van de zaak doorgang kan vinden.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1966.
3.2
De rechthebbende is de zoon van [erflaatster] (hierna: erflaatster). Erflaatster is [in] 2011 overleden. Erflaatster was ook de moeder van [de zus] (hierna: de zus).
3.3
Erflaatster heeft in haar testament van 1 mei 2011 over haar nalatenschap beschikt en aan de rechthebbende een bedrag in contanten gelijk aan een derde deel van het saldo van haar nalatenschap gelegateerd. Ten aanzien van dit legaat heeft zij onder meer het volgende bepaald:

HOOFDSTUK 4. BEWIND LEGAAT
1.
Instelling
Ik stel al hetgeen mijn zoon [verzoeker] , hierna te noemen: de rechthebbende, uit mijn nalatenschap verkrijgt onder bewind als bedoeld in artikel 153 lid 1 boek 4 van het Burgerlijk Wetboek.
Ten aanzien van dit bewind gelden de betreffende wettelijke bepalingen.
In aanvulling daarop danwel ter verduidelijking daarvan bepaal ik het volgende.

2.Strekking en duur

Het bewind is door mij ingesteld in het belang van de rechthebbende, mede omdat de rechthebbende ongeschikt of onmachtig is om zelf in het beheer te voorzien van hetgeen door deze uit mijn nalatenschap wordt verkregen en/of dat zonder bewind hetgeen door de rechthebbende wordt verkregen hoofdzakelijk diens schuldeisers ten goede zou komen.
Het bewind treedt in werking op het tijdstip van mijn overlijden danwel indien een executeur als zodanig optreedt zodra deze hetgeen door de rechthebbende uit mijn nalatenschap wordt verkregen geheel of gedeeltelijk heeft uitgekeerd.
Het bewind eindigt door het overlijden van de rechthebbende.
3.
Benoeming bewindvoerder – Zekerheidstelling
Ik benoem tot bewindvoerder de naamloze vennootschap [a-bank] N.V., gevestigd te [C] (…), hierna te noemen: de bewindvoerder.
De bewindvoerder is bevoegd bij notariële akte een opvolgend bewindvoerder te benoemen met gelijke rechten en verplichtingen.
Voorts eindigt de hoedanigheid van bewindvoerder in de gevallen zoals in de betreffende bepalingen worden omschreven.
De bewindvoerder is niet verplicht tot het stellen van zekerheid.
4.
Zaaksvervanging

Het bewind omvat ook de goederen die geacht moeten worden in de plaats van een onder bewind gesteld goed te treden, alsmede de vruchten en andere voordelen die het goed oplevert, zolang de vruchten niet zijn uitgekeerd aan degene die daarop recht heeft.’

In het testament heeft erflaatster verder onder meer bepaald dat de testamentair bewindvoerder verplicht is het saldo van de vruchten van de onder bewind
staande goederen aan de rechthebbende uit te keren en bevoegd is aan de rechthebbende uitkeringen uit de onder bewind staande goederen te doen, indien dit in het belang van de rechthebbende is, zulks ter uitsluitende beoordeling door de testamentair bewindvoerder. Waar mogelijk en verantwoord zal de testamentair bewindvoerder op ruimhartige wijze rekening houden met de wensen van de rechthebbende.
Met inachtneming van het legaat heeft erflaatster de zus tot haar enige en algehele erfgenaam
benoemd.
3.4
Bij brief van 26 juni 2013 heeft [a-bank] N.V. verklaard haar benoeming
tot testamentair bewindvoerder niet te aanvaarden.
3.5
Bij beschikking van 2 april 2014 heeft de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, op verzoek van de zus, het legaat van de rechthebbende onder bewind gesteld wegens het hebben van een lichamelijke/geestelijke toestand en de bewindvoerder als zodanig benoemd.
3.6
Bij brief van 20 juni 2014 heeft de griffier van de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, medegedeeld dat het bewind is ingesteld op grond van artikel 431 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
3.7
Uit de door de kantonrechter goedgekeurde conceptakte boedelbeschrijving en vaststelling omvang legaat van 14 maart 2016 volgt dat het legaat aanvankelijk € 609.357,29 bedroeg. Ter mondelinge behandeling op 18 februari 2021 heeft mr. Bos namens de bewindvoerder verklaard dat van het legaat nu nog (ongeveer) € 422.000,- resteert.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kantonrechter de bewindvoerder gemachtigd om de rechthebbende € 750,- per maand uit te keren en het meer of anders verzochte afgewezen. De rechthebbende had de kantonrechter verzocht om
primairhet beschermingsbewind op te heffen en
subsidiairde huidige beschermingsbewindvoerder te ontslaan en een andere beschermingsbewindvoerder te benoemen en daarbij tevens te bepalen dat de rechthebbende een vrij te besteden bedrag van € 10.000,- uitgekeerd krijgt naast de maandelijkse bijdrage van € 750.-.
4.2
De rechthebbende is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en
primairte bepalen dat het bewind over het legaat wordt opgeheven en daarbij te bepalen dat ook het testamentair bewind niet weer in de plaats treedt van het beschermingsbewind, althans
subsidiairte verklaren dat de bewindvoerder wordt ontslagen en een nieuwe bewindvoerder wordt aangewezen, kosten rechtens.
4.3
Bij brief van 15 juni 2020 heeft de bewindvoerder te kennen gegeven dat hij geen verweer zal voeren en dat het subsidiaire verzoek kan worden toegewezen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel b. verkwisting of het hebben van problematische schulden, tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
5.2
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.3
Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.4
Het hof stelt voorop dat de kantonrechter bij beschikking van 2 april 2014 op verzoek van de zus van de rechthebbende een beschermingsbewind op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek over het legaat van erflaatster heeft uitgesproken. Het hof volgt de rechthebbende daarom niet in zijn stelling dat dat het bewind op de verkeerde grond (beschermingsbewind in plaats van testamentair bewind) is uitgesproken. Voor zover de rechthebbende stelt dat uit de beschikking van 2 april 2014 niet blijkt op welke gronden het beschermingsbewind is ingesteld, overweegt het hof dat het op de weg van de rechthebbende had gelegen om van deze beschikking hoger beroep in te stellen. De rechthebbende heeft dit niet gedaan, zodat deze beschikking onherroepelijk is geworden.
5.5
Doordat sprake is van een beschermingsbewind als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW, dient de rechthebbende, als hij opheffing van het bewind wenst, aan te tonen dat de noodzaak voor het instellen van het beschermingsbewind niet langer bestaat. Het hof is van oordeel dat de rechthebbende onvoldoende heeft onderbouwd dat hij in staat is om zelfstandig het beheer over het hem toekomende legaat te voeren. Zo heeft de rechthebbende geen inzicht gegeven in de wijze waarop hij zelf zijn - niet onder het bewind vallende vermogen - beheert en heeft hij ook anderszins onvoldoende inzicht gegeven in zijn vaste lasten en andere uitgaven. Het is op dit moment bijvoorbeeld onbekend wat de huidige woonlasten van de rechthebbende zijn, welke verzekeringen hij heeft of wat hij uitgeeft aan bijvoorbeeld eten en drinken. Het voorgaande geldt temeer nu de rechthebbende reeds in zijn beroepschrift heeft toegezegd dat hij zijn uitgaven en lasten nog nader zal onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten. Daarbij komt dat de bewindvoerder ter mondelinge behandeling heeft verklaard dat het beschermingsbewind op dit moment wel degelijk nog in het belang van de rechthebbende is. Ten slotte is ook niet gebleken dat het beschermingsbewind niet langer zinvol is. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de rechthebbende niet in staat is gebleken om toe te lichten op welke wijze hij een eenmalig in december 2018 aan hem extra beschikbaar gesteld bedrag van € 10.000,- heeft besteed terwijl dit bedrag door hem in een periode van zes maanden is uitgegeven. Ook heeft de rechthebbende een door de bewindvoerder in verband met een door de rechthebbende aangekondigde verhuizing aan hem in 2020 ter beschikking gesteld bedrag van € 5.000,- niet aantoonbaar aan zijn verhuizing besteed. Het hof is op grond van deze overwegingen van oordeel dat het beschermingsbewind over het legaat van de rechthebbende in stand moet blijven.
5.6
Subsidiair verzoekt de rechthebbende het hof de bewindvoerder te ontslaan en een nieuwe bewindvoerder te benoemen. De advocaat van de rechthebbende heeft dit verzoek ter mondelinge behandeling in hoger beroep in die zin nader toegelicht dat de rechthebbende zelf geen bewindvoerder heeft aangedragen, maar dat hij het hof volgt in de te benoemen bewindvoerder. Uit de stukken is verder gebleken dat de bewindvoerder inmiddels zelf de kantonrechter heeft verzocht om ontslag. Ter mondelinge behandeling heeft mr. Bos verklaard dat de beslissing in die procedure wordt aangehouden in afwachting van de uitkomst van de onderhavige hoger beroep.
Het hof zal het verzoek van de rechthebbende om de bewindvoerder te ontslaan afwijzen. Het hof overweegt daartoe dat een verzoek tot ontslag van een bewindvoerder, anders dan een eigen verzoek van de bewindvoerder tot zijn ontslag, slechts kan worden toegewezen als gewichtige redenen tot dat ontslag nopen, of de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden. Het onderhavige ontslagverzoek is onvoldoende onderbouwd en het hof is ook niet gebleken van feiten of omstandigheden die zouden moeten leiden tot een ambtshalve door het hof aan de bewindvoerder te verlenen ontslag. Het hof merkt in dat verband nog op dat een door een rechthebbende ervaren striktheid van een bewindvoerder in het door die bewindvoerder gevoerde beheer van het vermogen en de uit dat vermogen aan een rechthebbende te verstrekken uitkeringen, min of meer inherent is aan beschermingsbewind: beschermingsbewind dient nu eenmaal ter bescherming van diegenen die - om wat voor reden dan ook - minder in staat zijn (gebleken) om zelf hun vermogensrechtelijke belangen waar te nemen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 24 december 2019, hersteld bij beschikking van 14 januari 2020;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, als voorzitter, R. Feunekes en A.T. Bol, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 18 maart 2021 door de voorzitter uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.