ECLI:NL:GHARL:2021:2591

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
200.287.267
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van ontwikkelingsbedreiging door ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De ouders van [de minderjarige] waren in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 16 september 2020 had besloten om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling, Stichting Samen Veilig Nederland, vanwege een ontwikkelingsbedreiging. De ouders voerden aan dat niet voldaan was aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling en dat de situatie sinds 2018 was verbeterd door de hulp die zij vrijwillig hadden ingeschakeld.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij onder andere de minderjarige zelf is gehoord. De ouders hebben hun grief ingediend en verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen of de duur van de ondertoezichtstelling te bekorten. De raad voor de kinderbescherming heeft verweer gevoerd en benadrukt dat de ouders de ontwikkelingsbedreiging niet erkennen, wat de situatie verergert.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis bij [de minderjarige], die ook epilepsie heeft. De ouders zijn niet in staat gebleken om de ontwikkelingsbedreiging te erkennen, wat heeft geleid tot de conclusie dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, met de overweging dat hulpverlening in het vrijwillige kader niet voldoende is gebleken om de problemen van [de minderjarige] op te lossen. Het hof benadrukt het belang van de ouders om [de minderjarige] de ruimte te geven voor eigen keuzes en om hulpverlening te accepteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.287.267
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 507797)
beschikking van 16 maart 2021
inzake
[verzoeker],
en
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. W.A. Koers te Leusden,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling,
Stichting Samen Veilig Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, verder: de kinderrechter, van 16 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 december 2020;
- een brief van de raad van 6 januari 2021 met producties;
- het standpuntenstuk van de GI van 2 februari 2021 met bijlagen.
2.2
Op 15 februari 2021 is hierna genoemde minderjarige [de minderjarige] via een Skypeverbinding - buiten aanwezigheid van de ouders, de GI en de raad - door het hof gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 16 februari 2021 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de raad is [B] verschenen. Namens de GI zijn verschenen [C] en [D] . De moeder is niet verschenen.

3.De feiten

De ouders zijn met elkaar gehuwd. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2003 te [E] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 september 2020 tot 7 april 2021.
4.2
De ouders zijn met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De ouders verzoeken het hof primair de bestreden beschikking te vernietigen, subsidiair de duur van de ondertoezichtstelling te bekorten tot de duur van drie maanden althans een periode zoals het hof juist acht.
4.3
De raad voert verweer.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De ouders kunnen zich met de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet verenigen. Zij voeren aan dat niet aan het wettelijk criterium voor ondertoezichtstelling is voldaan.
Vanwege het ontbreken van informatie heeft de rechtbank voor de zekerheid gekozen voor toewijzing van het verzoek. De ouders hebben in een vrijwillig kader de afgelopen jaren de nodige hulp ingeschakeld voor [de minderjarige] . De situatie is sinds 2018 flink verbeterd. [de minderjarige] is opener geworden in het gezin door gesprekken onder leiding van een gezinstherapeute en omdat hij inmiddels op een school zit die beter past bij wat hij nodig heeft om zich te ontwikkelen. Van conflicten die de raad in zijn rapport signaleerde is al maanden geen sprake meer. Door de ondertoezichtstelling wordt niet beter aan de hulpvraag van [de minderjarige] voldaan dan in het vrijwillig kader reeds het geval was.
5.3
De raad heeft aangevoerd dat de ouders wel hun best doen maar dat zij de ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] niet zien. Het is niet passend hoe de ouders omgaan met [de minderjarige] . Vanwege onenigheid tussen de ouders en de vorige school van [de minderjarige] is ervoor gekozen [de minderjarige] op een andere, volgens de ouders meer geschikte, school te plaatsen, dit terwijl [de minderjarige] liever op zijn vorige school wilde blijven. [de minderjarige] is in het verleden vaak afwezig geweest op school. De nieuwe school heeft geadviseerd om [de minderjarige] - ondanks de beperkingen vanwege het coronavirus - vier dagen per week naar school te laten gaan. De ouders hebben er echter voor gekozen om [de minderjarige] maar twee dagen per week naar school te laten gaan. De ouders stellen hiervoor te kiezen in verband met het gezondheidsrisico dat uitgaat van het coronavirus en hun kwetsbaarheid als gezin. Daarmee worden de contacten buitenshuis beperkt. Om [de minderjarige] meer sociale contacten te laten hebben, hebben de ouders daarentegen wel ingestemd met een bijbaantje van [de minderjarige] bij [F] . De ouders maken daarmee keuzes die volgens de raad niet altijd in het belang zijn van [de minderjarige] . [de minderjarige] had namelijk die sociale contacten ook kunnen hebben als hij meer dan twee dagen per week naar school gaat. [de minderjarige] krijgt verder van de ouders onvoldoende ruimte om zijn eigen mening naar voren te brengen, aldus de raad.
5.4
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en - na eigen onderzoek - tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, BW. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe. Bij [de minderjarige] is sprake van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis en hij heeft epilepsie waarvoor hij medicatie gebruikt. [de minderjarige] groeit sinds een aantal jaren op in een thuissituatie waarin hij veel last ervaart van (verbale en in het verleden fysieke) conflicten. Hierdoor heeft [de minderjarige] ervaren dat rust, stabiliteit en een gevoel van veiligheid al langere tijd in zijn leven ontbreken. Verder was/is bij [de minderjarige] sprake van suïcidale gedachten en automutilatie, hetgeen zorgen baart over zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. [de minderjarige] loopt vast in zijn ontwikkeling. Hij heeft problemen op school, heeft zijn havodiploma nog niet gehaald, en is recent van school gewisseld. Op de nieuwe school voelt hij zich niet thuis. Volgens [de minderjarige] is de thuissituatie de reden van zijn problemen op school terwijl de ouders van mening zijn dat die problemen zijn terug te voeren naar zijn epilepsie en de medicijnen die hij voorgeschreven krijgt. [de minderjarige] heeft zelf bij [G] gemeld dat hij zich thuis niet veilig voelde. Het is zorgelijk dat de ouders de problemen die [de minderjarige] in de thuissituatie ervaart niet (h)erkennen en deze bagatelliseren. De ouders vinden dat [de minderjarige] zijn eigenheid moet vergroten en dat hij zich moet uiten. Echter als [de minderjarige] zijn visie uit, of van mening verschilt met de ouders, wordt hem daarin weinig ruimte gegund, terwijl hij zich gelet op zijn leeftijd van bijna 18 jaar en voor een goede persoonlijke ontwikkeling vrij moet kunnen voelen om zich over zaken die hem aangaan uit te laten en daar invloed op te kunnen uitoefenen. In de huidige situatie beslissen de ouders, bijvoorbeeld als het gaat om de frequentie van de schoolgang, waarbij het belang van [de minderjarige] niet voorop wordt gesteld en waarbij [de minderjarige] onvoldoende vrijheid krijgt voor zichzelf te kiezen.
Dat de ouders de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] niet (h)erkennen heeft ertoe geleid dat de door de raad noodzakelijk geachte intensievere systeemgerichte hulp/gezinsinterventie - om de onderlinge relaties te verbeteren en te herstellen - niet is ingezet. De ouders hebben zelfs de door hen in het vrijwillige kader geregelde hulp van een systeemtherapeut stopgezet in december 2020 zonder daarover te overleggen met, of daarvan melding te maken aan, de GI.
Het hof is met de raad van oordeel dat met het niet herkennen en erkennen van de ontwikkelingsbedreiging door de ouders, die bedreiging in stand wordt gehouden. Daarom acht het hof een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] nodig tot zijn 18de. Hulpverlening in het vrijwillig kader heeft de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] niet kunnen wegnemen. In de korte periode die nog rest tot [de minderjarige] 18 jaar wordt, kan door middel van het gedwongen kader ook de inzet van hulpverlening na [de minderjarige] 18de jaar worden geborgd om hem te begeleiden naar een gezonde sociaal-emotionele ontwikkeling, bijvoorbeeld door hulp van het wijkteam, zoals tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is voorgesteld.
5.5
Het hof benadrukt dat het van belang is dat de ouders [de minderjarige] in staat stellen en stimuleren om (ook fysiek) met de hulpverlening in contact te treden om zijn problemen te kunnen bespreken. De ouders zullen [de minderjarige] de ruimte moeten geven om zijn eigen keuzes te maken. Bij verschil van opvatting tussen de ouders en [de minderjarige] , kan de GI, of andere nog in te zetten hulpverlening, een sturende of bemiddelende rol spelen. Het is zaak dat de ouders de geïndiceerde hulp aanvaarden, waarna het voor [de minderjarige] ook makkelijker wordt zich hiervoor open te stellen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 16 september 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en R.A. Eskes, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 16 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.