ECLI:NL:GHARL:2021:2589

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
200.287.257
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en schriftelijke aanwijzing in jeugdzorgzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, waarbij haar verzoek om een omgangsregeling met haar drie oudste kinderen werd afgewezen. De kinderen staan onder toezicht en zijn uit huis geplaatst. De moeder verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) van 9 juli 2020, die de omgangsregeling wijzigde, vervallen te verklaren. De rechtbank had de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek omdat de schriftelijke aanwijzing niet gelijktijdig met het verzoek was ingediend. Het hof oordeelt dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek, omdat de schriftelijke aanwijzing tijdig is overgelegd. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en behandelt de zaak inhoudelijk. Het hof concludeert dat de schriftelijke aanwijzing van de GI zorgvuldig tot stand is gekomen en in het belang van de kinderen is. De moeder had meerdere kansen om haar mening te geven over de wijziging van de omgangsregeling, maar heeft hier geen gebruik van gemaakt. Het hof wijst het verzoek van de moeder af en bevestigt de schriftelijke aanwijzing van de GI.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.287.257
(zaaknummer rechtbank Gelderland 374181)
beschikking van 16 maart 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Asal te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling,
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem, locatie Tiel,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, verder: de kinderrechter, mondeling gegeven op 11 september 2020 en schriftelijk uitgewerkt op 18 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking wordt hierna de bestreden beschikking benoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 4 december 2020;
- het verweerschrift in hoger beroep van de GI met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 februari 2021 plaatsgevonden samen met die in de zaak met zaaknummer 200.285.879 betreffende het hoger beroep van de moeder tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat en mr. R.V. Paniagua, haar advocaat in de gelijktijdig behandelde zaak. Namens de GI is [C] verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming is, met bericht vooraf, niemand verschenen. De pleegouders zijn niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder zijn geboren:
- [de minderjarige1] , [in] 2010 te [D] ,
- [de minderjarige2] , [in] 2013 te [D] ,
- [de minderjarige3] , [in] 2015 te [D] , en
- [de minderjarige4] , [in] 2018 te [A] ,
over wie de moeder alleen het gezag uitoefent.
3.2
Deze procedure gaat over de oudste drie kinderen. Deze kinderen staan onder toezicht vanaf 24 juli 2017 en zijn uit huis geplaatst vanaf augustus 2017. Zij wonen sinds mei 2018 samen in het huidige pleeggezin. De ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing zijn sindsdien steeds verlengd.
3.3
Tot juli 2020 was er een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen van eenmaal per week gedurende twee uur - onbegeleid - bij de moeder thuis.
3.4
Bij brief van 9 juli 2020 heeft de GI de moeder bericht dat zij besloten heeft om de omgang tussen de moeder en de drie oudste kinderen te wijzigen om de kwaliteit van het contact tussen de moeder en de kinderen te verbeteren. De nieuw omgangsregeling luidt als volgt:
een keer in de twee weken op woensdagmiddag van 15.30 uur tot 17.00 uur begeleid bezoek bij de pleegouders thuis. De begeleiding zal afwisselend gedaan worden door de jeugdbeschermer en de pleegzorgbegeleider. Op de vrijdag voor de omgangsregeling ontvangt iedereen van de moeder in de groepsapp het plan voor de komende omgangsregeling. Dit plan maakt de moeder met ondersteuning van haar hulpverlener. In dit plan staat een korte activiteit voor de moeder en de drie kinderen samen en per kind één activiteit. Dit zijn activiteiten die ze in de woonkamer of achtertuin kunnen doen.
3.5
Bij - niet uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 9 november 2020 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen beëindigd en de GI benoemd tot voogd over de kinderen. De moeder heeft ook tegen die beschikking hoger beroep ingesteld bij dit hof.

4.De omvang van het geschil

4.1
In eerste aanleg heeft de moeder de kinderrechter verzocht om de schriftelijke aanwijzing van 9 juli 2020 vervallen te verklaren en een omgangsregeling tussen de moeder en de drie oudste kinderen vast te stellen waarbij de moeder en de kinderen wekelijks een omgangsmoment zullen hebben, voor de duur van acht uren, nader door de GI te bepalen wat betreft de invulling en locatie, na overleg met de moeder. Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken vanwege het ontbreken van de bestreden aanwijzing bij het verzoek.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor te leggen. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en primair de zaak terug te wijzen naar de rechtbank, subsidiair de schriftelijke aanwijzing van 9 juli 2020 alsnog geheel vervallen te verklaren en een bezoekregeling vast te stellen waarbij de moeder en de kinderen wekelijks een omgangsmoment zullen hebben voor de duur van acht uren waarbij de locatie door de GI na overleg met moeder dient te worden bepaald, meer subsidiair een omgangsregeling te bepalen die het hof juist acht.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid van het verzoek van de moeder
5.1
De moeder stelt in hoger beroep dat zij de schriftelijke aanwijzing tijdig bij de rechtbank heeft overgelegd. De GI heeft aangevoerd dat dit niet met zekerheid is vast te stellen.
5.2
Op grond van artikel 1:264 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) kan de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder een schriftelijke aanwijzing van de GI, zoals bedoeld in artikel 1:263 BW, geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
Lid 2 van dit artikel bepaalt dat bij de indiening van het verzoek de beslissing van de gecertificeerde instelling wordt overgelegd.
5.3
In artikel 2.3 van het Procesreglement Gezag en Omgang van de rechtbanken (hierna: procesreglement) is voor zover hier van belang onder meer bepaald dat wanneer bij indiening van het verzoekschrift niet alle over te leggen stukken ter griffie zijn binnengekomen, dit bij de ontvangstbevestiging wordt aangegeven. De ontbrekende gegevens moeten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken in één keer worden overgelegd. Wanneer op de in de ontvangstbevestiging of rolmededeling aangegeven datum de verzoeker aan zijn verplichting niet heeft voldaan zonder dat daarvoor schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan hij in zijn verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.4
De moeder heeft haar verzoekschrift op 22 juli 2020 ingediend. Uit het procesdossier volgt niet of en wanneer de rechtbank een ontvangstbevestiging heeft gestuurd en of daarin gewezen is op het ontbreken van de bijlagen. Uit het dossier blijkt in ieder geval dat de griffie van de rechtbank de moeder bij e-mail van 7 september 2020 in de gelegenheid heeft gesteld de bij het ingediende verzoekschrift ontbrekende schriftelijke aanwijzing alsnog (zo spoedig mogelijk) over te leggen. Bij e-mail van 8 september 2020 heeft mr. Paniagua per abuis een ander stuk toegezonden. Hierop heeft de griffie van de rechtbank diezelfde dag gewezen, waarna op 9 september 2020 het juiste stuk is toegezonden. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 11 september 2020 leidt het hof af dat dit stuk de rechtbank heeft bereikt, aangezien de kinderrechter de advocaat van de moeder heeft voorgehouden dat de schriftelijke aanwijzing pas later op verzoek van de rechtbank is overgelegd. De schriftelijke aanwijzing is dus aan de rechtbank overgelegd voordat de mondelinge behandeling van de zaak plaatsvond. Naar het oordeel van het hof voldoet de toezending op 9 september 2020 aan het verzoek het stuk “zo spoedig mogelijk” toe te zenden en doet daaraan het abusievelijk toezenden van een onjuist stuk op 8 september 2020 niet af. De kinderrechter heeft bovendien van alle relevante stukken die voor zijn beslissing nodig zijn kennis kunnen nemen. De rechtbank is in zijn beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring ten onrechte voorbijgegaan aan de bepalingen in het procesreglement. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het enkele feit dat de schriftelijke aanwijzing niet gelijktijdig met de indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg is overgelegd maar eerst later is toegezonden in de gegeven omstandigheden niet kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de moeder in haar verzoek.
5.5
Het hof acht de moeder ontvankelijk in haar verzoek. Het hof zal de bestreden beschikking alleen al om die reden vernietigen.
5.6
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder desgevraagd verklaard dat zij haar verzoek om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank niet langer handhaaft. Het hof zal de zaak inhoudelijk behandelen.
Schriftelijke aanwijzing
5.7
Ingevolge artikel 1:263 lid 1 BW kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijk aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Ingevolge het tweede lid van dat artikel dienen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige deze aanwijzingen op te volgen.
5.8
Ingevolge artikel 1:264 BW kan de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van 12 jaar of ouder een aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
5.9
Ingevolge artikel 1:265f lid 1 BW kan de GI, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Ingevolge het tweede lid van dat artikel geldt de beslissing van de GI als een aanwijzing en zijn de artikelen 1:264 BW en 1:265 BW van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.1
Het hof dient allereerst te beoordelen of de brief van 9 juli 2020 dient te worden aangemerkt als een schriftelijke aanwijzing. Het hof overweegt hierover als volgt.
5.11
De GI is een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zodat een schriftelijke aanwijzing van de GI een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb is. Ingevolge artikel 1:3 lid 1 Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge het tweede lid wordt onder een beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is. Het hof is van oordeel dat de brief van 9 juli 2020 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb, en daarmee als een schriftelijke aanwijzing. Deze brief behelst immers een op een rechtsgevolg gerichte beslissing van een bestuursorgaan, namelijk het beperken van de omgang. Niet de vorm, maar de inhoud van de brief is hierbij bepalend. Het rechtsgevolg (beperking van de omgang) is bovendien ook daadwerkelijk ingetreden, terwijl een nadere formalisering van die beslissing in een ander stuk niet heeft plaatsgevonden.
5.12
Vervolgens is aan de orde de vraag of de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig tot stand is gekomen.
5.13
De moeder voert aan dat de schriftelijke aanwijzing onzorgvuldig tot stand is gekomen en niet in het belang van de kinderen is. Er is geen vooraankondiging geweest. De voorgenomen wijziging en de onderbouwing van het besluit zijn niet met moeder besproken. De moeder heeft haar mening niet kenbaar kunnen maken, dus de GI heeft nimmer de betrokken belangen kunnen afwegen. De GI voert aan dat tijdens het onderzoek naar het perspectief van de kinderen uit het diagnostiek verslag van de kinderen van [E] en uit de beoordelingsboog van [F] is gebleken dat een minder frequente omgangsregeling van de moeder met de kinderen in het belang van de kinderen is.
5.14
Het hof is van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing met voldoende zorgvuldigheid tot stand is gekomen.
De beoordelingsboog van [F] , waarin werd geadviseerd de frequentie van de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen terug te brengen om de spanning en onrust van de jongens te verminderen en de kwaliteit van het contact te verbeteren, is op 14 april 2020 door [F] met de moeder en de GI besproken.
[E] had een afspraak om op 8 april 2020 contact met de moeder op te nemen om de verslagen en de adviezen betreffende het door [E] uitgevoerde onderzoek met betrekking tot de drie kinderen te bespreken. De moeder was op het afgesproken tijdstip niet bereikbaar, ook de begeleidster van de moeder kreeg geen contact met haar. Aan de moeder is de mogelijkheid geboden om tot 17 april 2020 op de verslagen te reageren of een andere afspraak te maken om het verslag te bespreken. De moeder heeft daarop niet meer gereageerd. De GI heeft de moeder uitgenodigd voor een gesprek om haar de voorgenomen wijziging van de omgangsregeling mee te delen. De moeder heeft toen aangegeven dat zij open stond voor een gesprek, maar dat zij eerst van de GI op papier wenste te ontvangen wat de GI van plan was. De GI heeft ter mondelinge behandeling bij het hof verklaard dat zij in juli 2020 de moeder meerdere keren heeft gebeld om de omgang te bespreken. De moeder was echter onbereikbaar en belde niet terug. De moeder is twee keer uitgenodigd voor een gesprek; de eerste keer heeft de moeder afgezegd en de tweede keer heeft de moeder niet meer gereageerd. Sindsdien wil de moeder niet meer met de GI in gesprek maar wil zij alleen nog schriftelijk contact. Daarom heeft de GI besloten om de overwegingen voor het wijzigen van de omgang vast te leggen in de brief van 9 juli 2020, de in geschil zijnde schriftelijke aanwijzing.
5.15
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van het hof voldoende dat de moeder op verschillende momenten de gelegenheid heeft gehad om haar mening te geven over de voorgenomen wijziging van de frequentie van de omgang. Zij heeft dit kunnen doen bij de bespreking van de beoordelingsboog, bij de uitnodiging van [E] om de verslagen en adviezen te bespreken en naar aanleiding van meerdere telefonische verzoeken van de GI. Nu de moeder geen gebruik heeft gemaakt van verschillende haar aangeboden gelegenheden om een toelichting te krijgen en haar mening te geven, kan niet worden geoordeeld dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, zoals de moeder stelt. De GI heeft duidelijk gemaakt dat er naar haar inschatting op een zeker moment niet langer gewacht kon worden, in het belang van de kinderen. Omdat de moeder niet meer met de GI in gesprek wilde en de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen nog steeds belastend was voor de kinderen, bleef er voor de GI geen andere mogelijkheid dan in het belang van de kinderen tot aanpassing van de omgangsregeling over te gaan en de wijziging van de omgangsregeling schriftelijk aan de moeder kenbaar te maken, zoals de GI ook heeft gedaan. De afweging om dit niet eerst in de vorm van een voornemen te doen, met alle extra tijdsverloop van dien, kan naar het oordeel van het hof door de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd worden.
5.16
Het hof is, anders dan de moeder, van oordeel dat de beperking van de frequentie van het contact in het belang van de kinderen is. In de beoordelingsboog komt [F] tot de conclusie dat de frequentie van de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen teruggebracht moest worden om de spanning en onrust van de jongens te verminderen en de kwaliteit van het contact te verbeteren. [E] komt in haar onderzoek tot de conclusie dat de moeder geen veilige hechtingsfiguur meer is voor de kinderen, omdat de moeder niet consequent is naar de kinderen toe, niet altijd leeftijdsadequaat op de kinderen kan reageren en niet altijd bij de behoeftes van de kinderen kan aansluiten. Door de frequentie van de omgang te verlagen en de plaats waar de kinderen omgang hebben met de moeder te verplaatsen van bij de moeder thuis naar in het pleeggezin van de kinderen, is deze omgangsregeling voor de kinderen minder ingrijpend. Zij verblijven dan met de moeder in de veilige omgeving van het pleeggezin. Teleurstelling bij de kinderen, wanneer de moeder toch weer onverwacht niet of later dan afgesproken komt voor de omgang, kan op deze manier worden voorkomen of beperkt: de kinderen kunnen hun bezigheden in de eigen omgeving voortzetten of hervatten en de pleegouders kunnen hen dan opvangen. Het hof zal gezien het voorgaande het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren afwijzen.

6.De slotsom

Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 11 september 2020, en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 7 juli 2020 af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.A. Eskes, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 16 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.