ECLI:NL:GHARL:2021:2587

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
200.285.879
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging uithuisplaatsing en verzoek om deskundigenonderzoek in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen van de moeder. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden en om de benoeming van een deskundige. De kinderen staan sinds 2017 onder toezicht en zijn uit huis geplaatst vanwege verwaarlozing. De moeder heeft een belaste voorgeschiedenis en is emotioneel niet beschikbaar voor de kinderen, wat leidt tot onrust en onzekerheid bij hen. Het hof oordeelt dat het belang van de kinderen bij stabiliteit en duidelijkheid zwaarder weegt dan het verzoek van de moeder om nader onderzoek. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter, die de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd tot 24 juli 2021. De moeder heeft onvoldoende aangetoond dat de benoeming van een deskundige in het belang van de kinderen zou zijn. Het hof concludeert dat de huidige situatie in het pleeggezin het beste is voor de kinderen, gezien de problematiek van de moeder en de gevolgen daarvan voor de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.285.879
(zaaknummer rechtbank Gelderland 370055)
beschikking van 16 maart 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.V. Paniagua te Schiedam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Tiel,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
beiden wonende te [B] ,
de pleegouders van de kinderen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 22 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 oktober 2020;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 februari 2021 plaatsgevonden samen met die in de zaak met zaaknummer 200.287.257 betreffende het hoger beroep van de moeder tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar verzoek tot vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing van 9 juli 2020.
De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat mr. Paniagua en bijgestaan door mr. H. Asal, advocaat van de moeder in de gelijktijdig behandelde zaak. Namens de GI is [C] verschenen. Namens de raad is - met bericht vooraf - niemand verschenen. Ook de pleegouders zijn niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder zijn geboren:
- [de minderjarige1] , [in] 2010 te [D] ,
- [de minderjarige2] , [in] 2013 te [D] ,
- [de minderjarige3] , [in] 2015 te [D] , en
- [de minderjarige4] , [in] 2018 te [A] ,
over wie de moeder alleen het gezag uitoefent.
3.2
Deze procedure gaat over de oudste drie kinderen. Deze kinderen staan onder toezicht vanaf 24 juli 2017 en zijn uit huis geplaatst vanaf augustus 2017. Zij wonen sinds mei 2018 samen in het huidige pleeggezin. De ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing zijn sindsdien steeds verlengd.
3.3
Bij - niet uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 9 november 2020 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, inmiddels het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen beëindigd en de GI benoemd tot voogd over de kinderen. De moeder heeft ook tegen die beschikking hoger beroep ingesteld bij dit hof.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de drie oudste kinderen verlengd tot 24 juli 2021. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van die kinderen in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 24 juli 2021.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven hebben betrekking op de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing en de afwijzing van het verzoek van de moeder tot benoeming van een deskundige. De moeder verzoekt de beschikking te vernietigen en het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van één jaar af te wijzen, het verzoek tot benoeming van een deskundige op grond van artikel 1:810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) toe te wijzen en de uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van zes maanden, althans voor de duur die het hof juist acht.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hoger beroep af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De moeder kan zich met de verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen niet verenigen. Zij voert aan dat de rechtbank ten onrechte het verzoek om een deskundige als bedoeld in artikel 810a Rv te benoemen heeft afgewezen. De moeder is van mening dat zij een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek heeft gedaan. Ook is zij van mening dat de belangen van de kinderen zich niet tegen toewijzing van dit verzoek verzetten. Als het verzoek van de moeder door de kinderrechter was toegewezen, was na zes maanden een rapport opgesteld waarmee het perspectief van de kinderen kon worden bepaald. De moeder is van mening dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing zo kort mogelijk moet zijn, omdat het uitgangspunt van de uithuisplaatsing een terugplaatsing is. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de moeder betoogd dat beantwoording van de vragen die in eerste aanleg zijn voorgesteld nog steeds relevant is. Het gaat erom hoe de moeder een belangrijke rol in het leven van de kinderen kan blijven spelen en of het nog mogelijk is dat de kinderen terugkeren naar de moeder. Vanuit de krachten en beperkingen van de moeder moet gekeken worden welke omgangsregeling in het belang van de kinderen is. Niet alleen moet de aandacht gevestigd zijn op wat niet goed is. Een door het hof te benoemen onafhankelijke deskundige kan wat breder kijken naar de mogelijkheden en onmogelijkheden van de moeder voor wat betreft de opvoeding van de kinderen en de omgang met hen. Uit het onderzoek kan naar voren komen dat het perspectief van alle of een of meer kinderen bij de moeder ligt. Als dat onderzoek is gedaan is het voor de moeder makkelijker om te accepteren hetgeen uit dat onderzoek in het belang van de kinderen mogelijk zal blijken. De moeder is van mening dat nu nog onvoldoende naar haar mogelijkheden is gekeken.
5.3
De GI kan de moeder niet volgen in haar stellingen dat de rechtbank op onjuiste gronden het verzoek voor een onderzoek door een deskundige heeft afgewezen. De GI is van mening dat het perspectief van de kinderen voldoende duidelijk is geworden in de afgelopen periode. De moeder heeft een belaste voorgeschiedenis. Zij loopt in haar dagelijkse leven tegen problemen aan en zij heeft daar begeleiding bij nodig. Zij is betrokken bij haar kinderen, maar haar persoonlijke problematiek op verschillende leefgebieden veroorzaakt dat zij onvoldoende is staat is om haar kinderen te bieden wat deze nodig hebben. Vooral het feit dat de moeder onvoldoende emotioneel beschikbaar is voor de kinderen baart de GI zorgen. Hierin heeft de moeder ook in de afgelopen jaren onvoldoende ontwikkeling doorgemaakt. Voor de GI is duidelijk dat het perspectief van deze kinderen niet meer bij de moeder ligt. De GI is van mening dat een nieuw onderzoek geen informatie zal opleveren die tot een andere beslissing zal leiden. Bovendien is het naar de mening van de GI noodzakelijk dat de kinderen duidelijkheid over hun perspectief krijgen. Zij hebben hier recht op. Zij hebben er behoefte aan om zeker te zijn van hun plek in het huidige pleeggezin. Dit alles heeft volgens de GI tot gevolg dat er geen reden is om de uithuisplaatsing voor een kortere duur dan een jaar toe te wijzen.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de GI hier nog het volgende aan toegevoegd. Uit de ingezette hulpverlening is gebleken dat de moeder beperkt leerbaar is en dat er onvoldoende stabiliteit is in haar eigen leven. Het is belangrijk dat de moeder laat zien dat zij er is voor de kinderen. Toch komt de moeder regelmatig omgangsafspraken niet na of komt zij te laat, hetgeen teleurstelling en onrust teweegbrengt bij de kinderen. Ook mist de moeder afspraken voor evaluaties over de kinderen.
5.4
De moeder heeft verzocht om een onafhankelijk deskundigenonderzoek te gelasten. Artikel 810a Rv bepaalt dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a lid 2 Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
5.5
Het verzoek van de moeder is voldoende concreet en ter zake dienend. Het hof is echter van oordeel dat toewijzing van het verzoek van de moeder strijdig is met het belang van de kinderen.
De ondertoezichtstelling van de kinderen is in juli 2017 uitgesproken mede omdat sprake was van verwaarlozing van de kinderen en omdat de moeder met haar drie kinderen geen vaste woonplek had maar op verschillende locaties verbleef. De kinderen zijn in augustus 2017 uit huis geplaatst. De kinderen waren toen zes, vier en twee jaar oud. Bij de verlenging van de ondertoezichtstelling bij beschikking van 9 juli 2019 was het belangrijkste doel dat de kinderen meer duidelijkheid zouden krijgen over hun opvoedperspectief. Daarbij kwam de focus te liggen op het observeren van de interactie tussen de moeder en de kinderen tijdens de begeleide omgang, om helder te krijgen of de kinderen op termijn (stapsgewijs) terug zouden kunnen naar de moeder. In het kader van de beoordelingsboog van [E] is de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen begeleid, voorts heeft [F] onderzoek gedaan naar de hechtingsrelatie tussen de moeder en de kinderen. Daaruit is het volgende gebleken.
De moeder is strijdlustig en heeft nog steeds de wens dat de kinderen weer bij
haar kunnen komen wonen. Zij heeft zich hier binnen haar mogelijkheden zo optimaal mogelijk voor ingezet. Toch concludeert [E] dat de moeder beschikt over onvoldoende competenties om de opvoedvaardigheden die zij heeft consequent en consistent in te zetten. Uit het onderzoek van [F] komt naar voren dat de moeder hierin ook onvoldoende leerbaar lijkt te zijn. Hierdoor kan de moeder geen veilige hechtingsfiguur zijn voor de kinderen. Het geeft de kinderen veel onrust dat de moeder niet betrouwbaar en consistent is in het nakomen van haar afspraken, waardoor er een gevoel van onveiligheid ontstaat bij de kinderen. Het vertrouwen in de moeder neemt daardoor juist af in plaats van toe. Alle inspanningen om de mogelijkheden van een thuisplaatsing te onderzoeken leiden bij de kinderen tot veel stress en onrust, mede omdat de hechtingsrelatie tussen de moeder en de kinderen juist verslechtert. Dit heeft er bij [de minderjarige1] toe geleid dat hij aangeeft dat hij niet terug wil naar de moeder. [de minderjarige3] heeft een terugval gehad op school en in zijn zindelijkheid, en krijgt nu speltherapie. [de minderjarige3] worstelt met zijn identiteit en heeft er moeite mee dat hij in twee werelden leeft. Gebleken is dat bij de moeder sprake is van een belast verleden. Daardoor heeft de moeder last van stemmingswisselingen, vindt zij het moeilijk om haar emoties te reguleren en raakt zij snel overbelast. Tijdens de behandeling bij [F] heeft de moeder vaardigheden geleerd om aan te sluiten hij de behoeftes van haar kinderen. Dat lukt haar op het moment dat zij ontspannen is en haar kinderen dat ook zijn. Op het moment dat er stress ontstaat bij de kinderen ontstaat er ook stress bij de moeder. In die situatie lukt het haar niet om voldoende aan te sluiten bij de kinderen. De moeder is hier onvoldoende leerbaar in gebleken.
5.6
Gezien het hele traject dat de kinderen en de moeder de afgelopen jaren hebben doorgemaakt, de problematiek van de moeder zelf en de invloed die alle gebeurtenissen in het verleden op de kinderen hebben gehad, is het hof in dit geval van oordeel dat het belang van de kinderen bij rust en duidelijkheid over hun opvoedsituatie zwaarder weegt dan het belang van de kinderen en de moeder bij nader onderzoek. Het hof betrekt hierbij dat de moeder vanaf 2019 de kans heeft gehad zich consistenter en consequenter te gedragen naar de kinderen toe. De moeder is ondanks alle adviezen en begeleiding niet in staat gebleken zich in het belang van de kinderen te houden aan de afspraken over de omgangsregeling. Er is een lange lijst van niet of slecht nagekomen afspraken, nog tot recent aan toe. Dit heeft de nodige onrust en teleurstelling bij de kinderen teweeggebracht. Het hof twijfelt er niet aan dat de moeder gemotiveerd is om aan te tonen dat de kinderen weer bij haar kunnen wonen, maar klaarblijkelijk stelt haar persoonlijke problematiek haar onvoldoende in staat om de belangen van de kinderen boven haar eigen belangen te laten prevaleren. Daarbij heeft de moeder bij wijze van voorbeeld aangegeven dat soms afspraken met de GI samenvallen met afspraken met betrekking tot haar jongste kind, [de minderjarige4] en dat zij dan keuzes moet maken. De enige die dit kan voorkomen is echter de moeder zelf en kennelijk lukt haar dit niet altijd. De oudere kinderen mogen hier niet de dupe van worden. De kinderen zijn gebaat bij continuering van hun huidige stabiele en voor hen vertrouwde opvoedomgeving in het pleeggezin, te meer nu uit onderzoek is gebleken dat de moeder geen vertrouwde hechtingsfiguur meer kan zijn. Ook al heeft de moeder de kinderen het een en ander te bieden, een nieuw onderzoek leidt tot nog meer onrust en langere onzekerheid voor de kinderen. Daarom is dit in strijd met het belang van de kinderen. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
5.7
Nu het hof het verzoek van de moeder tot het instellen van een onderzoek op grond van artikel 810a Rv afwijst en de moeder haar verzoek tot verlenging van de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden uitsluitend heeft gegrond op de benoeming van die deskundige en het onderzoeksresultaat naar het opvoedperspectief van de kinderen, ziet het hof geen aanleiding de duur van de machtiging te bekorten. Het hof zal de bestreden beschikking ook op dit punt bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 22 juli 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.A. Eskes, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 16 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.