ECLI:NL:GHARL:2021:2540

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
21-002803-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens mishandeling, bedreiging en wederspannigheid met gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, bedreiging met zware mishandeling en wederspannigheid. De feiten vonden plaats op 4 januari 2019 en 16 maart 2019. De verdachte heeft de benadeelde partij [benadeelde partij2] mishandeld door diens hand vast te pakken en deze met kracht om te buigen, wat resulteerde in letsel. Tevens heeft hij [benadeelde partij2] bedreigd met de woorden "Ik maak je dood". Op 16 maart 2019 heeft de verdachte [benadeelde partij4] bedreigd en zich verzet tegen de aanhouding door politieambtenaren. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten toegewezen, met uitzondering van enkele vrijspraken. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke delicten en heeft een moeilijke periode doorgemaakt, maar lijkt zijn leven weer op de rails te hebben. Het hof heeft een gevangenisstraf van 90 dagen opgelegd, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 50 uren. Daarnaast is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf omgezet in een taakstraf van 100 uren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002803-19
Uitspraak d.d.: 17 maart 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 9 mei 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-015662-19 en 18-063074-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-084444-16, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 18-015662-19 onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten en de in de zaak met parketnummer 18-063074-19 onder 2 en 4 tenlastegelegde feiten. De advocaat-generaal heeft oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren gevorderd. Daarnaast heeft de advocaat-generaal afdoening van de vordering benadeelde partij van [benadeelde partij1] conform het vonnis waarvan beroep gevorderd. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 18-084444-16 geheel toe te wijzen en om te zetten naar een taakstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. B.P.J. van Riel, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18-063074-19 onder 1 en 3 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze vrijspraken staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-015662-19 onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 18-063074-19 onder 2 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. Daarnaast heeft de politierechter de vordering benadeelde partij van [benadeelde partij2] toegewezen tot een bedrag van € 1265,- en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, en de benadeelde partij [benadeelde partij3] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Voorts heeft de politierechter de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 18-084444-16 geheel toegewezen, te weten een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover aanhangig in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-015662-19:
1. primair
hij op of omstreeks 4 januari 2019, in de gemeente [gemeente] , aan [benadeelde partij2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een scheur in het onderste botje van de linker pink, heeft toegebracht door de (linker)hand vast te pakken en/of (vervolgens) één of meer vingers van die hand (met kracht) om te buigen/knakken en/of die [benadeelde partij2] op/tegen de grond te gooien;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 4 januari 2019, in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, de (linker)hand van die [benadeelde partij2] heeft vast gepakt en/of (vervolgens) één of meer vingers van die hand (met kracht) heeft omgebogen/geknakt en/of die [benadeelde partij2] op/tegen de grond heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 4 januari 2019, in de gemeente [gemeente] , [benadeelde partij2] heeft mishandeld door de (linker)hand vast te pakken en/of (vervolgens) één of meer vingers van die hand (met kracht) om te buigen/knakken en/of die [benadeelde partij2] op/tegen de grond te gooien;
2.
hij op of omstreeks 4 januari 2019, in de gemeente [gemeente] , [benadeelde partij2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde partij2] , meermalen, althans eenmaal, dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak met parketnummer 18-063074-19 (gevoegd):
2.
hij op of omstreeks 16 maart 2019 te [plaats] [benadeelde partij4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde partij4] dreigend de woorden toe te voegen "als jij mij aanraakt breek ik al je vingers", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 16 maart 2019 te [plaats] , toen een aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en), te weten [benadeelde partij5] en/of [benadeelde partij4] , verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en), had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den), teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn of hun bediening, heeft verzet door te rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtten te geleiden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak zaak 18-015662-19 feit 1 primair en subsidiair

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-015662-19 onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-015662-19 onder 1 meer subsidiair en 2 en in de zaak met parketnummer 18-063074-19 onder 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-015662-19:
1.meer subsidiair
hij op 4 januari 2019, in de gemeente [gemeente] , [benadeelde partij2] heeft mishandeld door de linkerhand vast te pakken en vervolgens vingers van die hand om te buigen en die [benadeelde partij2] op de grond te gooien.
2.
hij op 4 januari 2019, in de gemeente [gemeente] , [benadeelde partij2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [benadeelde partij2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood".
Zaak met parketnummer 18-063074-19 (gevoegd):
2.
hij op of omstreeks 16 maart 2019 te [plaats] [benadeelde partij4] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [benadeelde partij4] dreigend de woorden toe te voegen "als jij mij aanraakt breek ik al je vingers".
4.
hij op of omstreeks 16 maart 2019 te [plaats] , toen een aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren, te weten [benadeelde partij5] en [benadeelde partij4] , verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit, hadden aangehouden en vast hadden, teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-015662-19 onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Het in de zaak met parketnummer 18-015662-19 onder 2 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het in de zaak met parketnummer 18-063074-19 onder 2 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met zware mishandeling.

Het in de zaak met parketnummer 18-063074-19 onder 4 bewezenverklaarde levert op:

wederspannigheid.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever [benadeelde partij1] . Door zijn handelen heeft verdachte letsel bij het slachtoffer veroorzaakt. Hiermee heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast. Daarnaast heeft hij het slachtoffer bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Verdachte heeft door zijn handelen angst en gevoelens van onveiligheid bij [benadeelde partij1] teweeggebracht. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling van een politieagent en heeft hij zich verzet bij zijn aanhouding. Met zijn verzet heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het bevoegde gezag.
Het hof heeft kennisgenomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 januari 2021 betreffende verdachte waaruit blijkt dat hij onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke delicten. Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend reclasseringsadvies van 8 april 2019.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij een moeilijke tijd heeft doorgemaakt nadat hij werd ontslagen bij defensie. Hij werd depressief en kon zijn weg niet vinden in de burgermaatschappij, daardoor werd hij naar eigen zeggen een lopende tijdbom. Inmiddels is hij in behandeling voor een bij hem vastgestelde posttraumatische stress stoornis. Daarnaast heeft hij een eigen bedrijf waarmee hij drie foodtrucks exploiteert en waar hij zijn handen vol aan heeft. Hij maakt lange werkdagen en is hierdoor in staat geweest bijna alle schulden die hij had openstaan af te betalen. Verdachte lijkt aldus zijn leven weer op de rit te hebben.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat het voor zowel de samenleving als voor verdachte onwenselijk zou zijn om verdachte (opnieuw) naar de gevangenis te sturen. Verdachte erkent dat hij fouten heeft gemaakt en heeft laten zien dat hij hiervan heeft geleerd door inmiddels wel de goede keuzes te maken in het leven. Detentie zou de goede weg die verdachte is ingeslagen doorkruisen. Daarbij moet wel worden bedacht dat verdachte ernstige feiten heeft gepleegd en daarvoor ook gestraft dient te worden. Naar het oordeel van het hof is daarom een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Het forse voorwaardelijke deel van de straf dient als een stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen. Daarnaast zal het hof een taakstraf van na te melden duur aan verdachte opleggen om de ernst van de bewezenverklaarde feiten te onderstrepen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.052,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.265,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-015662-19 onder 1 meer subsidiair handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 487,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. Ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij in hoger beroep de vordering niet heeft gehandhaafd. De vordering is daarom niet aan het oordeel van het hof onderworpen.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 25 oktober 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren, parketnummer 18-084444-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van na te melden duur gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 180, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-063074-19 onder 1 en 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-015662-19 onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-015662-19 onder 1 meer subsidiair en 2 en in de zaak met parketnummer 18-063074-19 onder 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-015662-19 onder 1 meer subsidiair en 2 en in de zaak met parketnummer 18-063074-19 onder 2 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
89 (negenentachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-015662-19 onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.265,00 (duizend tweehonderdvijfenzestig euro) bestaande uit € 915,00 (negenhonderdvijftien euro) materiële schade en € 350,00 (driehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-015662-19 onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.265,00 (duizend tweehonderdvijfenzestig euro) bestaande uit € 915,00 (negenhonderdvijftien euro) materiële schade en € 350,00 (driehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 4 januari 2019.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 25 oktober 2016 met parketnummer 18-084444-16, te weten een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met proeftijd van drie jaren, een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. M.C. van Linde, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Veenbaas, griffier,
en op 17 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.